BSR 2t Lezen herhaling periode 1

2T - leestaak 1
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2T - leestaak 1

Slide 1 - Tekstslide

In deze leestaak herhaal je de leerstof van Lezen periode 1. Je leest eerst de theorie en de hele tekst. Bij de vragen kun je steeds de alinea's zien die van belang zijn voor de vragen.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide


Het stappenplan lezen



Als je een tekst leest voor een proefwerk of SO, volg je een aantal stappen. Bedenk voordat je leest waarom je de tekst leest. Bepaal dan welke stappen uit het stappenplan nodig zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Stap 1: Oriënterend lezen
Het doel van oriënterend lezen is het onderwerp van de tekst vinden.

1. Lees de titel, de tussenkopjes en bekijk de afbeeldingen (als die er zijn).
2. Lees de eerste (of eerste twee) alinea's.
3. Geef in een paaar woorden antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?

Slide 4 - Tekstslide

Het doel van globaal lezen is om deelonderwerpen te vinden. 
4. Lees van elke alinea de eerste en laatste zin
5. Markeer met strepen in de linker kantlijn welke alinea's inleiding en slot zijn.
6. Markeer welke alinea's van het middenstuk bij elkaar horen. Welke alinea's gaan over hetzelfde onderwerp?
Stap 2: Globaal lezen

Slide 5 - Tekstslide

Stap 3: Precies lezen
Het doel van precies lezen is weten
waar de tekst over gaat
.
7. Lees de tekst helemaal.
8. Onderstreep woorden die je niet kent. 
9. Markeer de kernzin van elke alinea.
10. Noteer van elke alinea in een paar woorden het deelonderwerp in de kantlijn.
11. Noteer het tekstdoel.
12. Noteer de tekstsoort.

Slide 6 - Tekstslide

13. Onderstreep de hoofdgedachte van de tekst of schrijf die in je eigen woorden op. De hoofdgedachte is één zin waarin duidelijk wordt wat het belangrijkste is wat je over het onderwerp van de tekst te weten bent gekomen. 
Stap 4: Afronden

Slide 7 - Tekstslide

Tekst lezen
Op de volgende slide vind je de hele tekst. Je kunt op beide tekstdelen klikken om in te zoomen. Je hebt de hele tekst alleen nodig om oriënterend te lezen. Bij de vragen die dieper op de tekst ingaan, zul je alleen de alinea's zien die je nodig hebt.
Op deze website vind je een overzicht van de verschillende leesstrategieën.

Slide 8 - Tekstslide

Je kunt de tekst groter maken door op de tekst te klikken. 
Je kunt ook een screenshot maken van de tekst.
Wellicht verheldert dit filmpje het begrip 'method acting'.

Slide 9 - Tekstslide

Je hebt de tekst op de vorige slide bekeken.
Wat is het onderwerp van de tekst, denk je?

Slide 10 - Open vraag

Precies lezen
Lees alinea 1 tot en met 6 precies.

Je vindt deze alinea's ook steeds bij de vragen als afbeelding waar je op kunt klikken om in te zoomen.

Slide 11 - Tekstslide



Wat is het tekstdoel van deze tekst?

A
activeren
B
informeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 12 - Quizvraag



In de inleiding geeft de schrijver een omschrijving van 'method acting'. In welke zin doet hij dit?

A
"Kilo's aankomen, bokslessen volgen, nachten niet slapen..."
B
"Volgens sommige acteurs kun je een rol in een film pas goed spelen als je in de huid kruipt van je personage."
C
"Het betekent dat een acteur alle kenmerken, trekjes en gewoonten overneemt van het personage dat hij speelt."
D
"Zo wordt hij één met zijn personage."

Slide 13 - Quizvraag



De actrice in alinea 2 kwam dertig kilo aan. Wat was hiervan de oorzaak?

A
Ze at een paar maanden achter elkaar pizza's.
B
Ze dronk een paar maanden achter elkaar milkshakes.
C
Ze at een paar maanden achter elkaar hamburgers.
D
Ze at een paar maanden achter elkaar hamburgers en milkshakes.

Slide 14 - Quizvraag



Wat is de kernzin van alinea 4?

A
Zin 1: "Om een rol ... knie te krijgen."
B
Zin 2: "Dat is het ... van method acting."
C
Zin 3: "Een acteur die ... door de mand."
D
Zin 5: "Zo zijn er ... op hun rol."

Slide 15 - Quizvraag

Je ziet boven alinea 4 drie puntjes (...) in plaats van een tussenkopje staan. Bedenk zelf een passend tussenkopje voor alinea 4.

Slide 16 - Open vraag



Welke drie onderdelen van method acting worden er in de tekst beschreven.

A
je uiterlijk veranderen
B
vaardigheden aanleren
C
één worden met je personage
D
maandenlang in de wildernis leven

Slide 17 - Quizvraag

Koppel het juiste voorbeeld aan een onderdeel van 'method acting'.
je uiterlijk veranderen
vaardigheden aanleren
één worden met je personage
30 kilo aankomen
boksles nemen
in de wildernis leven
in de rolstoel blijven zitten
20 kilo afvallen
muziekinstrument leren spelen
een paar dagen in de gevangenis zitten

Slide 18 - Sleepvraag

Verwijswoorden
Waarnaar verwijzen de woorden. (In de tekst zijn het de onderstreepte, rode woorden.)
hij (al.1)
het (al.1)
Dit (al.5)
hem (al.5)
ze (al. 5)
de acteur
een acteur
zijn collega's
method acting
zij worden één met hun personage

Slide 19 - Sleepvraag


Tekstverbanden en signaalwoorden



In een goede tekst hangen woorden, zinnen en alinea's met elkaar samen. Ze hebben een verband. Door te letten op verbanden in een tekst, kun je de tekst beter begrijpen.

Slide 20 - Tekstslide

Verbanden
tussen zinnen
  • Een duidelijke tekst bestaat uit zinnen die met elkaar verbonden zijn. Je kunt tekstverbanden herkennen door middel van signaalwoorden
Tekstverbanden en signaalwoorden
In teksten staan vaak woorden als later, terwijl, ten eerste, ook, maar, toch. Dat soort woorden noemen we signaalwoorden. Ze geven aan op welke manier woorden, zinnen en alinea’s in een tekst met elkaar te maken hebben. Zo’n samenhang heet het tekstverband. Je kunt een tekst beter begrijpen als je let op tekstverbanden. Je leert nu vier soorten verbanden.

Slide 21 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Tegenstellend verband
maar, toch, hoewel, echter, daarentegen, tegenover.
Chronologisch verband
eerst, daarna, vroeger, later, nu.
Opsommend verband
bovendien, daarnaast, vervolgens, en, ten eerste,
ten tweede, ook
Toelichtend verband
als, bijvoorbeeld, zoals,
denk maar aan
Een tegenstellend verband geeft aan dat zaken worden genoemd die elkaars tegenovergestelde zijn.
Als gebeurtenissen volgens een bepaalde tijdsvolgorde gebeuren of moeten gebeuren, heb je te maken met het chronologisch verband.
Als een aantal zaken die bij elkaar horen na elkaar worden genoemd, dan noem je dat een opsommend verband.
Bij een toelichtend (ook wel voorbeeldgevend) verband wordt extra informatie (een uitleg of een voorbeeld) gegeven over een onderwerp.

Slide 22 - Tekstslide

Precies lezen
Lees alinea 7 tot en met 10 precies.

Je vindt deze alinea's ook steeds bij de vragen als afbeelding waar je op kunt klikken om in te zoomen.

Slide 23 - Tekstslide


In alinea 8 staat een tegenstelling. Aan welk signaalwoord kun je deze tegenstelling herkennen?



A
of
B
toch
C
als

Slide 24 - Quizvraag


Wat zijn de twee onderdelen van de tegenstelling in alinea 8?



A
Er zijn veel method actors die een Oscar of een andere belangrijke prijs hebben gewonnen.
B
'Als ik hartverscheurend moet huilen, hou ik wel een mentholstick onder mijn ogen.'
C
Er zijn acteurs die method acting een beetje overdreven vinden.
D
'Het maakt niet uit hoe de tranen komen. Als ze je maar geloven."

Slide 25 - Quizvraag


Als ze je maar geloven (al.8). Wie worden in deze zin bedoeld met ze?



A
de acteurs
B
de collega's
C
de regisseurs
D
de toeschouwers, mensen die de film zien

Slide 26 - Quizvraag



Wat is de kernzin van alinea 9?



A
Zin 1: 'De tegenstelling ... film spelen.'
B
Zin 2: 'Een van ... instorten staat.'
C
Zin 6: 'Hoe krijg ...zijn collega.'
D
Zin 7: 'Deze antwoordde: ... te acteren.'

Slide 27 - Quizvraag


In alinea 9 staat een opsomming. Uit hoeveel delen bestaat deze opsomming?



A
twee
B
drie
C
vier
D
vijf

Slide 28 - Quizvraag


Welke (3) signaalwoorden gebruikt de schrijver voor deze opsomming?



A
ook
B
bovendien
C
echter
D
verder

Slide 29 - Quizvraag


Onbekende woorden


Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kijk dan eerst of je de betekenis van dat woord uit de tekst kunt halen. Je hebt vorig jaar geleerd dat dit op drie manieren kan: een synoniem zoeken, een omschrijving zoeken, een voorbeeld of een tegenstelling zoeken. Je leert er nu een woordraadstrategie bij. 

Slide 30 - Tekstslide

woordraadstrategie 1
Sommige woorden hebben ongeveer dezelfde betekenis. Deze woorden noem je synoniemen. Trottoir is een synoniem van stoep. Wagen is een synoniem van auto.
Vaak staan synoniemen van elkaar in dezelfde zin. Zo niet, lees dan ook de zin voor het moeilijke woord of de zin erna. Bij een synoniem gaat het om één woord dat dezelfde betekenis heeft als het het onbekende woord.
Een synoniem zoeken

Slide 31 - Tekstslide

woordraadstrategie 2
Een omschrijving is een uitleg van een onbekend woord. Bij een omschrijving worden meer woorden gebruikt dan bij een synoniem.

Omschrijving staan vaak:
  • (tussen haakjes)
  • tussen komma's,
  • in dezelfde zin of in de zin ervoor of erna
Een omschrijving
zoeken

Slide 32 - Tekstslide

woordraadstrategie 3
Er komt vaak een voorbeeld na woorden als: zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van... 
  • In het ziekenhuis werken veel specialiteiten, zoals een oogarts en en een chirurg
Voorbeelden kunnen ook na een dubbele punt of tussen haakjes of komma's staan.
  • Tijdens biologie hadden we het over het gebruik van onze zintuigen: zien, horen, proeven, voelen, ruiken.
Een voorbeeld zoeken

Slide 33 - Tekstslide

Een woorddeel zoeken
Je kunt ook op zoek gaan naar een bekend deel van het woord. Bekende woorddelen vind je in samenstellingen, afleidingen en woorden met delen uit een andere taal.

woordraadstrategie 4

Slide 34 - Tekstslide

Woordenschat
Wat betekenen deze woorden?
de plek waar de film is opgenomen
iets wat heel moeilijk en zwaar is
acteur die samen met een andere acteur de hoofdrollen speelt
de persoon die een acteur moet spelen
rol
filmset
beproeving
tegenspeler

Slide 35 - Sleepvraag

De schrijver gebruikt een paar keer het woord 'overtuigend'. Welk woord in alinea 9 betekent ongeveer hetzelfde? Antwoord op de volgende slide

Slide 36 - Tekstslide

De schrijver gebruikt een paar keer het woord 'overtuigend'. Welk woord in alinea 9 betekent ongeveer hetzelfde?

Slide 37 - Open vraag

Is het een feit of een mening?

'Sommige acteurs hebben veel over voor hun vak.'
A
feit
B
mening

Slide 38 - Quizvraag

Is het een feit of een mening?

'Je kunt een rol pas goed spelen als je in de huid kruipt van he personage.'
A
feit
B
mening

Slide 39 - Quizvraag

Is het een feit of een mening?

'Het maakt niet uit hoe de tranen komen. Als ze je maar geloven.' (al.8)
A
feit
B
mening

Slide 40 - Quizvraag

In deze leestaak herhaal je de leerstof van Lezen periode 1. Je leest eerst de theorie en de hele tekst. Bij de vragen kun je steeds de alinea's zien die van belang zijn voor de vragen.
Lesdoelen

Slide 41 - Tekstslide

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencodes:
2ta: qjffs
2tb: sgmrx
2tc: dqymz

Slide 42 - Tekstslide