Gesprek voeren zakelijk telefoongesprek

Gesprek voeren 
Telefoongesprek
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Gesprek voeren 
Telefoongesprek

Slide 1 - Tekstslide

Telefoneren

Slide 2 - Woordweb

Wat wil je leren over telefoneren?

Slide 3 - Open vraag

Doel
  • Je kan een gesprek voeren
  • Je kan informatie uitwisselen en je persoonlijke mening geven
  • Je kan informatie vragen en geven
  • Je kan informatie verzamelen door middel van een vraaggesprek
  • Je neemt beurten in een gesprek en zorgt voor samenhang
  • Je kan je doel duidelijk maken
  • Je past je taalgebruik aan, aan je publiek
  • Je spreekt vloeiend, verstaanbaar en je zinnen kloppen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Zakelijk telefoongesprek
Taalgebruik is formeel
Kan met klant, leidinggevende of collega zijn, maar ook met gemeente of energiemaatschappij of belasting. 
Kent een vast verloop
Luister extra goed in een telefoongesprek, omdat je het zonder non-verbale communicatie moet doen.

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht
  1. Wat zeg jij als je iemand belt?
  2. Hoe sluit je het gesprek af?

timer
2:00

Slide 7 - Tekstslide

Vooraf
  • Stemgebruik
  • Let op: Je tempo, volume en intonatie
  • Woordkeus aan de telefoon:
  • Correct Nederlands 
  • Spreek in de tegenwoordige tijd.
  • Gebruik geen verkleinwoorden.
  • Wees behulpzaam.


Slide 8 - Tekstslide

Overige voorbeeld zinnen
  • ‘Hebt u een ogenblik?’
  • ‘Ik zal het even navragen.’
  • ‘Hebt u verder nog vragen? Kan ik verder nog iets voor u
  •  doen?’

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld zinnen start:
  • 'Goedemorgen/Goedemiddag, u spreekt met ...’
  • ‘Komt het gelegen dat ik u even bel?’
  • ‘Ik hoop dat u mij meer kunt vertellen over ...’ 



Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeld zinnen afsluiting

Bij de afsluiting van het gesprek gebruik je bijvoorbeeld de volgende zinnen:
  • ‘Hartelijk dank voor het gesprek.’
  • ‘Bedankt voor de informatie.’
  • ‘Nog een prettige dag verder.’

Slide 11 - Tekstslide

Tips
  • Luister goed
  • Bereid het gesprek voor
  • Zorg dat je alle gegevens bij de hand hebt 
  • Zorg voor pen en papier

Slide 12 - Tekstslide


De telefoon gaat. Je neemt op. Wat zeg je als eerste?
A
Niks, ik wacht tot de ander iets zegt.
B
Ik zeg "Hallo".
C
Ik zeg "hallo" tegen de ander en ik zeg mijn naam.
D
Ik vraag waarom de ander belt

Slide 13 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Je hoeft niet te zeggen waarom je belt als de ander heeft opgenomen.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag


Als ik iemand bel, wie bepaalt dan waar we over praten?
A
Ik bepaal, want ik heb gebeld.
B
Ik wacht tot de ander begint te vertellen.

Slide 15 - Quizvraag


Wie praat er tijdens het gesprek?
A
Alleen ik
B
Alleen de ander
C
We praten allebei tegelijk
D
We praten om de beurt

Slide 16 - Quizvraag

Goed of fout?
Als ik wil stoppen met bellen hang ik gewoon op.
A
goed
B
fout

Slide 17 - Quizvraag

Hoe moet je een telefoongesprek afronden als je wil op hangen?

Slide 18 - Open vraag

Telefoonalfabet


oefenen

  • Spel je eigen naam  en adres met behulp Van het telefoonalfabet.
  • Spel de naam van een vriend of vriendin.
  • Spel de volgende woorden:
    Nederlands- stagebegeleider- Willem – 
    Jan – Absentie 




timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Theorie
Nu Nederlands online spreken 5.1

Slide 21 - Tekstslide

Studiewijzer opdracht 2
Je wilt een kijkje nemen in een winkel. Misschien zelfs een dagje meelopen. Schrijf dit gesprek uit en oefen dit gesprek.
  • Hoe stel je jezelf voor?
  • Hoe spel je jouw naam m.b.v. het telefoonalfabet
  • Hoe leg je uit waarom je belt?
  • Hoe stel je een vraag?
  • Hoe maak je een afspraak?
  • Hoe bevestig je de afspraak?
  • Hoe sluit je het gesprek af?

Slide 22 - Tekstslide

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 23 - Open vraag

Extra oefenen?

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Link

Werkwijze

  1. Maak 3 tallen: A: verteller B: luisteraar C: observant
  2. Je zit met je rug tegen elkaar.
  3.  A vertelt wat hij op zijn stage heeft gedaan.
  4. Let op zijn stemgebruik op: tempo , volume, intonatie en articulatie.
  5.  Let bij woordgebruik op als het begrijpelijk en correct Nederlands is 
  6. B luistert
  7. De observator ( C ) let op stemgebruik, woordkeus en maakt notities van wat er goed is en wat beter kan.
  8. Bespreek het gesprek  na met behulp van de observaties van de observant (C)       en  nabespreken  vragen.  
  9. Wissel de rollen na de bespreking af, totdat iedereen een beurt heeft

gehad.


Slide 26 - Tekstslide

Nabespreking

  • Geef van de volgende punten aan wat je
  • ervan vond en wat beter zou kunnen bij A.
  • Tempo , Intonatie, Begrijpelijkheid, Articulatie,Volume,
  • Correct Nederlands















Slide 27 - Tekstslide

Voorbereiding

  • Wat is het doel om iemand te bellen?
  • Wat is het telefoonnummer?
  • Aan wie ga je wat vragen?
  • Wat ga je vertellen?
  • Hoe ga dat vragen?
  • Wat voor informatie heb je tijdens het gesprek nodig?


 



Opening



Begroeten, naam en de naam van school
noemen.



Vraag naar de juiste persoon



Vertellen waarom je belt



Slide 28 - Tekstslide

Werkwijze

  1. Lees de situatie
  2. Verdeel de groep in A,B,C.
     Met zijn drieën hoe Sanne en Tim het gesprek met mevrouw Doorn moet  voorbereiden:
    - welke informatie moet Sanne en Tim allemaal hebben om het telefoongesprek met mevrouw Doorn goed kunnen voeren?
  3. A spelt Sanne of Tim, B spelt mevrouw Doorn, C observeert A.
    A en B gaan op stoelen met de rug naar elkaar toe zitten;
    C gaat erbij zitten. A en B voeren het telefoongesprek zoals dat in de situatie staat.
    A, B en C bespreken de oefening na en wisselen daarna van rol.

Slide 29 - Tekstslide

Situatie schets


Situatie 1.

Roos is leerling op het Thornbelt  en gaat  haar stageadres bellen om een  afspraak te maken met mevrouw Doorn voor haar kennismaking gesprek.

Situatie 2:

Thomas heeft griep. Thomas belt naar zijn stageadres en meld bij Mevrouw Doorn zijn stage begeleider en meldt dat hij vandaag niet aanwezig kan zijn ,omdat hij ziek is.



 





      1. Slide 30 - Tekstslide

        Vragen voor nabespreking

        • Verliep de begroeting op de juistewijze? Waaruit blijkt dit?
        • Noemde A haar eigen naam en die van de school?Controleerde A of hij de juiste persoon
        • aan de lijn had? Waaruit bleek dit?
        • Heeft A uitgelegd waarvoor hij belde?
        • Waaruit bleek dit?Is je nog meer opgevallen aan het gesprek?

        Slide 31 - Tekstslide