T6 BS5

T6 BS5
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Mens & NatuurMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

T6 BS5

Slide 1 - Tekstslide

Spoorboekje
- Uitleg T6 basisstof 5
- Opdrachten T6 basisstof 5 maken
- Test jezelf T6 basisstof 5 maken (groene score = af)

Regels:
- Jassen zitten in de lockers.
- Telefoons zijn niet hoorbaar en niet zichtbaar in het lokaal.

Slide 2 - Tekstslide

Mens en milieu
Leerdoelen:
6.5.10 Je kunt enkele oorzaken en gevolgen noemen van uitputting en vervuiling.
6.5.11 Je kunt enkele oorzaken en gevolgen noemen van klimaatverandering.

Slide 3 - Tekstslide

Groeiende wereldbevolking
De afgelopen vijftig jaar is het aantal mensen op aarde 
verdubbeld. In juni 2019 waren er 7,7 miljard mensen. 
Volgens de voorspellingen zijn we over dertig jaar 
misschien wel met 10 miljard mensen. Al die mensen 
gebruiken samen heel veel energie en grondstoffen. 
Ze produceren ook heel veel afval.

Slide 4 - Tekstslide

Invloed op het milieu
De mens heeft invloed op het milieu. We halen stoffen uit het milieu, bijvoorbeeld grondstoffen en water. We voegen ook stoffen toe aan het milieu, bijvoorbeeld afval en uitlaatgassen. Op deze manier veranderen we het milieu. Vroeger was de invloed van mensen nog niet zo groot. Maar doordat er nu zoveel mensen zijn, ontstaan vaak milieuproblemen.

Slide 5 - Tekstslide

Milieuproblemen door de mens
De belangrijkste oorzaken van milieuproblemen zijn:
• de bevolkingstoename
• de manier van leven van de mens

De mens zorgt op twee manieren voor milieuproblemen:
• door uitputting: zo veel stoffen uit het milieu halen dat ze opraken
• door vervuiling: stoffen aan het milieu toevoegen die schadelijk zijn

Slide 6 - Tekstslide

Uitputting
Mensen gebruiken aardolie, aardgas en steenkool als brandstof. Door deze brandstoffen hebben we energie voor auto’s, fabrieken en verwarming. Aardolie, aardgas en steenkool zijn fossiele brandstoffen. Ze zijn miljoenen jaren geleden ontstaan uit resten van dode planten en dieren. De fossiele brandstoffen raken uitgeput. Over vijftig tot honderd jaar zijn de voorraden aardolie en aardgas waarschijnlijk op.

Om machines, apparaten, huizen en kleding te maken gebruiken we grondstoffen. Bijvoorbeeld aardolie (voor kunststoffen), zand (voor glas en bouwmateriaal) en metaalerts (voor metalen). Ook de voorraden van deze grondstoffen raken uitgeput.

Slide 7 - Tekstslide

Lucht- en bodemvervuiling
Boeren gebruiken mest om de grond vruchtbaar te maken. Een belangrijke stof in mest is stikstof. Een deel van de stikstof uit mest komt terecht in het grondwater en in de lucht. Ook de industrie en het verkeer (uitlaatgassen) geven stikstof af aan het milieu (zie afbeelding 3).
Stikstof is een oorzaak van luchtvervuiling. Via het grondwater en de lucht komt de stikstof terecht in natuurgebieden. Daardoor verandert de plantengroei. Brandnetels en grassen groeien bijvoorbeeld goed op veel stikstof, maar kwetsbare of zeldzame planten kunnen er niet goed tegen en verdwijnen.

Slide 8 - Tekstslide

Lucht- en bodemvervuiling
Een gif is een stof die schadelijk is voor organismen. In het verleden werd giftig afval soms op vuilnisplaatsen gestort. Zo zijn op veel plaatsen giftige stoffen in de bodem gekomen. Dit noem je bodemvervuiling. Planten nemen de giftige stoffen op via hun wortels. Zo komen de giftige stoffen in de voedselketen terecht.

Slide 9 - Tekstslide

Watervervuiling
In de landbouw worden gifstoffen gebruikt om planten te beschermen tegen insecten en ziekteverwekkers. Deze gifstoffen kunnen in het water van sloten of in het grondwater komen. Dit is een voorbeeld van watervervuiling. Ook huishoudens, fabrieken en scheepvaart vervuilen het water. Meer dan 80% van het afvalwater op de wereld wordt zomaar in het milieu geloosd. Hierdoor komen zware metalen, oplosmiddelen en ander afval in het water terecht. Deze stoffen zijn vaak giftig.

Slide 10 - Tekstslide

Broeikaseffect
De dampkring (of atmosfeer) is de luchtlaag rondom de aarde. De dampkring is een mengsel van verschillende gassen. Deze gassen laten een deel van de zonnestraling door naar de aarde. De rest van de straling wordt weerkaatst.
Door de zonnestraling warmt de aarde op. De aarde straalt deze warmte ook weer uit. Bepaalde gassen in de dampkring houden de warmtestraling van de aarde tegen (zie afbeelding 5). Deze gassen noem je broeikasgassen. De belangrijkste broeikasgassen zijn koolstofdioxide en waterdamp. De werking van deze gassen lijkt op die van het glas van een broeikas. Deze werking heet daarom het broeikaseffect. Dankzij het broeikaseffect is het op aarde gemiddeld 15 °C. Zonder het broeikaseffect zou het op aarde veel kouder zijn (−18 °C). Er zou dan waarschijnlijk geen leven zijn op aarde.

Slide 11 - Tekstslide

Broeikaseffect

Slide 12 - Tekstslide

Versterkt broeikaseffect
In de afgelopen 130 jaar is het gemiddeld 1 °C warmer geworden op aarde. In Nederland is dit 1,7 °C. Dat komt doordat mensen steeds meer broeikasgassen in de dampkring brengen. De dampkring houdt daardoor meer warmte vast. Daardoor stijgt de temperatuur op aarde. Dit is het versterkte broeikaseffect.

De broeikasgassen komen onder andere van de verbranding van fossiele brandstoffen. Daarbij ontstaat koolstofdioxide. Een ander belangrijk broeikasgas is methaan. Dat gas komt vrij uit moerassen, bossen en de veeteelt. Ook lachgas is een broeikasgas.

Slide 13 - Tekstslide

Opwarming van de aarde

Slide 14 - Tekstslide

Klimaatverandering
Door het versterkte broeikaseffect verandert het klimaat. Klimaatverandering betekent dat het weer over een langere periode verandert. Door de klimaatverandering krijgen we in Nederland zachtere winters en warmere zomers. Ook krijgen we meer extreem weer, zoals storm of hagelbuien.

Misschien heb je gemerkt dat in de zomer vaker blauwalg voorkomt in een zwemplas. Blauwalg is een bacterie die stoffen maakt die giftig zijn voor mensen en honden. Daarom mag je niet zwemmen als er blauwalg is. Door de klimaatverandering komt er in de zomer vaker blauwalg voor in het water.

Een belangrijk gevolg van de opwarming van de aarde is de stijging van de zeespiegel (de hoogte van het zeewater). Bij Nederland zal de zeespiegel 0,5 tot 3 m hoger zijn in 2100. Laaggelegen gebieden zullen dan overstromen. Daarom moeten de dijken hoger worden gemaakt. Dat kost veel geld.

Slide 15 - Tekstslide

Stijging zeespiegel van 1m

Slide 16 - Tekstslide

Droogte
In sommige gebieden op aarde leidt de hogere temperatuur tot droogte, waardoor woestijnen groter worden. Er kan een tekort komen aan zoet water en aan drinkwater. In veel gebieden zal landbouw onmogelijk worden. In andere gebieden zal de landbouw juist beter gaan door de hogere temperatuur.

Slide 17 - Tekstslide

Gevolgen voor de natuur
De gevolgen van de klimaatverandering zijn in de natuur al goed merkbaar. In Nederland komen nu planten- en diersoorten voor die vroeger alleen in België en Frankrijk voorkwamen. Er zijn ook soorten die minder voorkomen of zelfs zijn verdwenen.
Doordat het warmer is geworden, is het jaarritme van veel soorten veranderd. Bomen krijgen vroeger in het jaar bladeren. Veel planten bloeien eerder. Doordat de eiken eerder bladeren krijgen, zijn er ook eerder rupsen die de bladeren eten. Als de eieren van een koolmees uitkomen, zijn die rupsen alweer weg. Er is dan te weinig voedsel voor de jonge mezen. Koolmezen moeten daarom op zoek naar ander voedsel voor hun jongen. Ze eten nu ook eikenprocessierupsen.

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag
Lees de lesstof van T6 basisstof 5 (6.5)

Maak de opdrachten van T6 basisstof 5 (6.5)

Maak de test jezelf van T6 basisstof 5 (6.5), groen = af. 

Slide 19 - Tekstslide