poëzie les 3: Beeldspraak en stijlfiguren + uitleg groepsopdracht
Voorkennis
Noteer een voorbeeld van beeldspraak.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Voorkennis
Noteer een voorbeeld van beeldspraak.
Slide 1 - Tekstslide
Poëzie
Doel: ik ken een aantal vormen van beeldspraak en stijlfiguren en kan deze herkennen in een gedicht.
Slide 2 - Tekstslide
Beeldspraak
• Figuurlijk taalgebruik
• Dient om iets duidelijk te maken
• Belangrijk in poëzie
• Twee componenten:
– beeld
– het verbeelde
Doelen:
• meer aandacht voor de woorden waarbij het optreedt te vragen
• effecten met het ritme te bewerkstelligen
• om de spanning op te voeren
Slide 3 - Tekstslide
Beeldspraak
Vergelijking
Iets in de werkelijkheid (object) heeft overeenkomsten met iets anders (beeld). Ze worden beide benoemd.
• Vergelijking met als: Die jongen gedraagt zich als een angstige haas
• Van-vergelijking: Een haas van een jongen
• Vergelijking zonder als: De jongen, die angstige haas, ….
Slide 4 - Tekstslide
Beeldspraak
Metafoor
Alleen het beeld wordt genoemd. Wat ermee bedoeld wordt (object) moet je zelf uit de context opmaken.
• Daar loopt een angstige haas
Slide 5 - Tekstslide
Beeldspraak
Metonymia/metoniem
Alleen het beeld wordt genoemd. Beeld en verbeelde lijken niet op elkaar.
Relatie is gebaseerd op:
1. Maker van het product: De nieuwste Kluun lezen
2. Materiaal voor product: De ijzers onderbinden
3. Verpakking voor inhoud: Geef me nog maar een glas
4. Deel voor geheel: Even de koppen tellen
5. Geheel voor deel: De rechtbank beslist
Slide 6 - Tekstslide
Beeldspraak
Personificatie
Levenloze dingen worden voorgesteld als iets levends, als een persoon.
De wind huilt
De parken zijn de longen van de stad
Straten gaan hun eigen weg
Slide 7 - Tekstslide
Opdracht
We maken opdracht 13 op blz. 13 samen
Maak aantekeningen
Slide 8 - Tekstslide
Flamingo
a. slapen - zoals flamingo's staan, been geknakt - als een blindenstok, we - als worsten, flamingo's veroveren - hoofse paringsdans/steekspel, we - piloten, we - ode aan vogels
b. als je hem opzij houdt, zie je een flamingo staan
c. assonantie/binnenrijm regel 1, 2, 5, 9, 15, 13/14/15, alliteratie regel 3, 6/7, 10 enjambement: 7/8, 10/11
d. beginnende liefde vergeleken met flamingo, nu meer ervaren
Slide 9 - Tekstslide
Stijlfiguren
Climax : Er zit spanning in die opbouwt tot een hoogtepunt.
Anticlimax : Er zit spanning in die tot een teleurstelling uitkomt óf hij loopt juist in tegengestelde richting.
Bijvoorbeeld: Het was een gigantisch grote bom... De klok telde af... drie... twee... een... Er gebeurde niets.
Het is schitterend, prachtig, mooi, eigenlijk best aardig.
Slide 10 - Tekstslide
Stijlfiguren
Hyperbool: Er wordt zeer overdreven om het punt over te brengen.
Bijvoorbeeld: ik erger me dood aan die docent geschiedenis.
Eufemisme : Iets juist verzachtend uitdrukken, omdat je niet iemand wilt kwetsen.
Bijvoorbeeld: wij hebben gisteren onze hond moeten laten inslapen.
Slide 11 - Tekstslide
Stijlfiguren
Tautologie: Iets twee keer zeggen, door het gebruik van synoniemen, om het kracht bij te zetten.
Bijvoorbeeld: je krijgt al deze informatie gratis en voor niets.
Paradox : Een schijnbare tegenstelling. Er zit een tegenstelling in, die geen echte tegenstelling blijkt te zijn.
Bijvoorbeeld: De eersten zullen de laatsten zijn. Succes wordt het liefst geteld door degenen die niet slagen. Hier leeft het sterven voort.
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht
Maak opdracht 14 t/m 17
We bespreken ze daarna samen
Samen? Kom vooraan zitten!
timer
15:00
Slide 13 - Tekstslide
Opdracht 14:
1. Verpakking ipv inhoud
2. Deel ipv geheel
3. Maker ipv product
Opdracht 15:
het leven is een tuinman
onverschillige boom
een bloem plooit van vrolijkheid
verdriet valt
l, oe, o, aa, v
Slide 14 - Tekstslide
Opdracht 16:
1. climax
2. metonymia
3. personificatie
4. hyperbool
5. metafoor/vergelijking
6. eufemisme
7. metafoor
8. tautologie
9. personificatie
10. eufemisme
11. vergelijking
12. tautologie
13. metonymia
14. hyperbool
15. eufemisme
16. personificatie
17, vergelijking
18. metonymia
19. anticlimax 20. metafoor
Slide 15 - Tekstslide
Opdracht 17:
1. personificatie
2. metafoor
3. vergelijking
4. metonymia
5. personificatie
6. vergelijking
7. metonymia
8. metafoor
9. metonymia
10. metafoor
11. vergelijking
12. vergelijking
13. metonymia
14. personificatie
Slide 16 - Tekstslide
Opdracht
Met je groepje lees je het toegewezen gedicht. Je past de theorie toe uit de voorgaande lessen + de theorie die bij het hoofdstuk van het betreffende gedicht staat. (metrum), rijmschema’s, strofevormen, beeldspraak, stijlfiguren en interpretatie: waar gaat het volgens jullie over?
Dit presenteer je in de les (Powerpoint) en vervolgens bespreken we het met de klas: maak aantekeningen.
Slide 17 - Tekstslide
Gedichten
1. Kloos (Ik ween om bloemen)
2. Gorter (Zie, ik hou van je)
3. Bloem (De Dapperstraat)
4. Van Ostaijen (Marc groet ’s morgens de dingen)
5. Nijhoff (Het kind en ik)
6. Campert (De achttien dooden)
Slide 18 - Tekstslide
Gedichten
7. Enquist (Hoe lieflijk)
8. Andreus (Voor een dag van morgen),
9. Gerhardt (De gestorvene)
10. Buddingh’ (Vanochtend na het ontbijt) en Bernlef (Deur).
Slide 19 - Tekstslide
Opdracht
We maken opdracht 18 en 19 samen
Maak aantekeningen
Slide 20 - Tekstslide
Het huwelijk
a. gedicht, salaris en kind: zaken die een man vroeger aan een zijn vrouw gaf, nu moet zij het eten verzorgen. Het kan ook andersom!
b. alliteratie m, k, assonantie i
c. zie a
Slide 21 - Tekstslide
B.o.t.
a. concreet: krant, brood, geld, vuur, speed, weed
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.