1.06: Poezie: Beeldspraak en stijlfiguren, opbouw van een gedicht

Je pakt je leesboek en gaat lezen.
timer
20:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Je pakt je leesboek en gaat lezen.
timer
20:00

Slide 1 - Tekstslide

In SE1 krijg je
hierover vragen.
timer
20:00

Slide 2 - Tekstslide

#boekpraat
1. Welk genre is het boek 'Weerwater'?
Leg je antwoord uit.

2. Welke tip zou jij de schrijfster, Renatie Dorrestein, willen geven?

Slide 3 - Tekstslide

Planning vandaag
  • Stillezen
  • Terugblik uitleg: beeldspraak, stijlfiguren en gedichtvorm
  • Gedichten 1.3 opdrachten maken en bespreken
  • Drillsteroefeningen spelling (uitleg over ww spelling)
  • Huiswerk bespreken

Slide 4 - Tekstslide

Voorkennis

Noteer een voorbeeld van beeldspraak.

Slide 5 - Tekstslide

Poëzie
Doel: ik ken een aantal vormen van beeldspraak en stijlfiguren en kan deze herkennen in een gedicht.

Ik ken de kenmerken van de opbouw van een gedicht.

Slide 6 - Tekstslide

Beeldspraak
• Figuurlijk taalgebruik
• Dient om iets duidelijk te maken
• Belangrijk in poëzie
• Twee componenten:
– beeld
– het verbeelde





Doelen:
• meer aandacht voor de woorden waarbij het optreedt te vragen
• effecten met het ritme te bewerkstelligen
• om de spanning op te voeren

Slide 7 - Tekstslide

Beeldspraak
Vergelijking
Iets in de werkelijkheid (object) heeft overeenkomsten met iets anders (beeld). Ze worden beide benoemd.

• Vergelijking met als: Die jongen gedraagt zich als een angstige haas.
• Van-vergelijking: Een haas van een jongen.
• Vergelijking zonder als: De jongen, die angstige haas, ….

Slide 8 - Tekstslide

Beeldspraak
Metafoor
Alleen het beeld wordt genoemd. Wat ermee bedoeld wordt (object) moet je zelf uit de context opmaken.

Daar loopt een angstige haas.




Slide 9 - Tekstslide

Beeldspraak
Metonymia/metoniem
Alleen het beeld wordt genoemd. Beeld en verbeelde lijken niet op elkaar. 
Relatie is gebaseerd op:
1. Maker van het product: De nieuwste Kluun lezen
2. Materiaal voor product: De ijzers onderbinden
3. Verpakking voor inhoud: Geef me nog maar een glas 
4. Deel voor geheel: Even de koppen tellen 
5. Geheel voor deel: De rechtbank beslist



Slide 10 - Tekstslide

Beeldspraak
 Personificatie
Levenloze dingen worden voorgesteld als iets levends, als een persoon.


De wind huilt.
De parken zijn de longen van de stad
Straten gaan hun eigen weg.


Slide 11 - Tekstslide

Stijlfiguren
Climax : Er zit spanning in die opbouwt tot een hoogtepunt.  
Bijvoorbeeld: klein, gemiddeld, groter, gigantisch.


Anticlimax : Er zit spanning in die tot een teleurstelling uitkomt óf hij loopt juist in tegengestelde richting.  
Bijvoorbeeld: Het was een gigantisch grote bom... De klok telde af... drie... twee... een... Er gebeurde niets.
Het is schitterend, prachtig, mooi, eigenlijk best aardig.



Slide 12 - Tekstslide

Stijlfiguren
Hyperbool: Er wordt zeer overdreven om het punt over te brengen.  
Bijvoorbeeld: ik erger me dood aan die docent geschiedenis.

Eufemisme : Iets juist verzachtend uitdrukken, omdat je niet iemand wilt kwetsen.  
Bijvoorbeeld: wij hebben gisteren onze hond moeten laten inslapen.





Slide 13 - Tekstslide

Stijlfiguren

Paradox
Een schijnbare tegenstelling. Er zit een tegenstelling in, die geen echte tegenstelling blijkt te zijn.  
Bijvoorbeeld: De eersten zullen de laatsten zijn. Succes wordt het liefst geteld door degenen die niet slagen. Hier leeft het sterven voort.






Slide 14 - Tekstslide

Opbouw gedicht
  • versregels
  • strofen
  • emjambement
  • gedichtvorm

Slide 15 - Tekstslide

Versregels
Een gedicht bestaat uit een aantal versregels. De witregels tel je niet mee. Als je versregels moet aanduiden, doe je dat met de afkorting vs.

Slide 16 - Tekstslide

Strofen
Een aantal versregels die bij elkaar horen, gevolgd door een witregel. Een strofe kun je benoemen aan de hand van het aantal versregels.
2 versregels: distichon                                3 versregels: terzine
4 versregels: kwatrijn                                   5 versregels: quintet
        6 versregels: sextet                                  7 versregels: septet     
8 versregels: octaaf                                                            

Slide 17 - Tekstslide

Enjambement
Het afbreken van de zin op een onlogische plek, waardoor het eerste of het laatste woord van de versregels meer nadruk of betekenis kan krijgen. Dit noem je enjambement.

Voorbeeld: gedicht weggaan (1.2)

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht
  • Je leest gedicht 1.3.
  • Je maakt de opdrachten bij gedicht 1.3 (blz. 11).
Klaar?
Je maakt de drillsteroefeningen of;
Je werkt verder met tekst 1.4.

Slide 19 - Tekstslide

Evaluatie
Welke vorm(en) was/waren nieuw voor jou?

Slide 20 - Tekstslide

Huiswerk
Maandag 30 september a.s.:
  • Tekstverklaring 1.4
  • Opdrachten 1.4 maken en Woordenschat opdrachten maken

Slide 21 - Tekstslide