Inductieve les 6: formatief oefenen

Herhalen van de zinsdelen
Een zinsdeel is een woord of groepjes van woorden dat bij elkaar hoort
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhalen van de zinsdelen
Een zinsdeel is een woord of groepjes van woorden dat bij elkaar hoort

Slide 1 - Tekstslide

Wat zijn zinsdelen?
A
Een woord of woordgroep binnen een zin.
B
Een woord binnen een zin.
C
Een woordgroep binnen een zin.

Slide 2 - Quizvraag

Uit hoeveel woorden kan een zinsdeel bestaan?

A
Altijd 1 woord.
B
Altijd meer dan 1 woord.
C
Altijd uit meer dan 1 woord.
D
1 of meer woorden.

Slide 3 - Quizvraag

Wat doen zinsdelen in een zin?
A
Ieder stukje betekent iets.
B
Niets, je kunt ze gewoon weglaten.

Slide 4 - Quizvraag

Betekent de zin nog hetzelfde?
Wij geven een bos bloemen.
Wij geven.

Ik heb mijn vriend een brief geschreven.
Ik heb een brief geschreven.

Slide 5 - Tekstslide

Op welke manieren kun je de
PERSOONSVORM
vinden?
A
GETALSPROEF Zin een enkelvoud/meervoud zetten.
B
VRAAGPROEF Een ja/nee vraagzin van de zin maken.
C
DUIKPROEF Je laat zinsdelen weg in de zin.

Slide 6 - Quizvraag

Hoe vind je het zinsdeel
ONDERWERP?
A
De belangrijkste persoon in de zin.
B
Door eerst alle werkwoorden te zoeken.
C
Wie/wat + persoonsvorm.

Slide 7 - Quizvraag

Uit hoeveel woorden kan het
ONDERWERP
bestaan?
A
Altijd 1
B
Altijd meer dan 1
C
Soms 1, soms meer

Slide 8 - Quizvraag

Onderwerp kan uit 1 woord, maar ook uit meerder woorden bestaan.
Het meisje met het blonde haar gamet samen met haar vriend.
Het meisje gamet samen met haar vriend.
Marya gamet samen met haar vriend.

Slide 9 - Tekstslide

Onderwerp kan uit 1 woord, maar ook uit meerder woorden bestaan.
Het zwart met wit gestreepte kleed  ligt op de grond.
Het gevlekte kleed ligt op de grond.
Het kleed ligt op de grond.

Slide 10 - Tekstslide

Sleep het woord naar het juiste zinsdeel.
persoonsvorm
onderwerp
lopend
naar huis.
ging
De fietser

Slide 11 - Sleepvraag

Sleep het woord naar het juiste zinsdeel.
persoonsvorm
onderwerp
graag
tijdens de les?
jij
Praat

Slide 12 - Sleepvraag

Wat is het onderwerp van deze zin?
Mindcraft speelt een gemeen spel.

Slide 13 - Woordweb

Wat is de persoonsvorm van deze zin?
Mindcraft speelt een gemeen spel.

Slide 14 - Woordweb

Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?

Gisteren heb ik gelopen en gewandeld.
A
1
B
3
C
2

Slide 15 - Quizvraag

Uit hoeveel woorden bestaat het zinsdeel
GEZEGDE?
A
Altijd 1
B
Altijd meer dan 1
C
Soms 1, soms meer

Slide 16 - Quizvraag

Wat doet deze mevrouw tegelijkertijd?

Slide 17 - Tekstslide

Wat doet de mevrouw tegelijkertijd?

Slide 18 - Woordweb

Sleep alle werkwoorden naar het gezegde.
GEZEGDE
graag
bellen
ga
Ik
en
eten
aan mijn bureau.

Slide 19 - Sleepvraag

Werk bij zinsdelen altijd in een vaste volgorde!
1. Zoek persoonsvorm
=  getalsproef / vraagproef
2. Zoek onderwerp
= WIE/WAT + persoonsvorm
3. Zoek gezegde
= alle werkwoorden die bij het onderwerp horen.
4. Zoek lijdend voorwerp
= WIE/WAT + onderwerp + gezegde.

Slide 20 - Tekstslide

Hoeveel personen doen er mee in deze foto?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 21 - Quizvraag

Zin:
DE JONGEN ZOENT HET MEISJE
Wie is het lijdend voorwerp?

Slide 22 - Open vraag

Zin:
HET MEISJE ZOENT DE JONGEN.
Wie is het lijdend voorwerp?

Slide 23 - Open vraag

Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
De kinderen geven oma bloemen.

Slide 24 - Woordweb

Wie of wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
De kinderen geven oma bloemen.

Slide 25 - Woordweb

einde

Slide 26 - Tekstslide