11/9 LnB

Welkom LnB!
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom LnB!

Slide 1 - Tekstslide

Koning Willem Alexander en koningin Maxima
  • prinses Amalia, Alexia en Ariane 
  • Koningshuis (= hele familie)
  • wuiven (=zwaaien)
  • Nederland is een koninkrijk 
  • Nederland is een democratie = de regering wordt gevormd door de partijen waarop de mensen stemmen. 
  • Dit heet de Eerste en Tweede Kamer. Zij maken de wetten.


Slide 2 - Tekstslide

Planning deze les 
  • stillezen 
  •  moeilijke woorden opschrijven
  • herhalen werkwoorden + oefenen 
  • samen opdracht met lidwoorden de of het
  • verder werken in mapje en op oefenbladen

Slide 3 - Tekstslide

Stillezen + moeilijke woorden noteren
timer
15:00

Slide 4 - Tekstslide

 uitleg les 5 
Werkwoorden
De stam van het werkwoord is het werkwoord is de ik-vorm van het werkwoord. Meestal is dat het hele werkwoord zonder -en. Voorbeeld: lachen ->lach , lopen-> loop
Bij de jij/hij/zij- vorm schrijf je een t erachter: -> hij loopt
Bij het meervoud schrijf je - en: wij/zij/jullie lopen

Slide 5 - Tekstslide

voorbeeld werkwoord
slapen:
ik slaap
jij/je slaapt
hij/zij/ze slaapt
wij slapen
jullie slapen
zij slapen

Slide 6 - Tekstslide

vervoeg het werkwoord lezen:
Voorbeeld lezen:
ik lees
jij leest
zij/hij leest
wij lezen
jullie lezen
zij lezen

Slide 7 - Tekstslide

Let op!
In het Nederland kan een woord nooit eindigen op de letter v of de letter z.
De v wordt dan een f-> leven:leef,  geven: geef
De z wordt dan een s-> blazen: blaas, lezen: lees

Slide 8 - Tekstslide

Nu jij: vervoeg de werkwoorden:
  • beven: ik..., jij...hij/zij....wij...jullie....zij....
  • blazen
  • schrijven 
  • vrezen (=bang zijn)

Slide 9 - Tekstslide

 werken in mapje
  • maken les 9 op oefenblad

Slide 10 - Tekstslide

 werken in mapje
  • maken lessen uit het mapje en op oefenbladen verder

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

 Opdracht: adres opschrijven (zie hierna)
  • Schrijf eerst jouw eigen naam en adres in je schrift.
  • Het adres is waar je woont.
  • Voorbeeld :
  • Pietje Puk
  • Schoolstraat 1
  • 1234AB Alphen aan den Rijn

Slide 13 - Tekstslide

 Hoofdletters
  • Je schrijft duidelijk een hoofdletter bij:
  • Eerste letter van voornaam en achternaam:Pietje Puk
  • Eerste letter van de straat : Schoolstraat 1
  • letters bij de postcode: 1234AB 
  • Eerste letter van de plaats: Alphen aan den Rijn

Slide 14 - Tekstslide

 Opdracht: kaart aan iemand schrijven
  • Schrijf de naam van de persoon en adres op de kaart.
  • Het adres is waar je woont.
  • Let op de hoofdletters
  • Voorbeeld :
  • Pietje Puk
  • Schoolstraat 1
  • 1234AB Alphen aan den Rijn

Slide 15 - Tekstslide

 Opdracht: tekst links op de kaart schrijven
  • Schrijf naast de lijntjes wat je wil vertellen over school. Wat doe je op school? Wat vind je leuk?
  • Schrijf onderaan: Groetjes,
  • daaronder zet je je naam

Slide 16 - Tekstslide

 Klokhuis kijken over Donald Duck
  • strips/stripboeken=getekende figuren in een boek/tijdschrift waarin weinig tekst staat
  • tekenaar=iemand die tekent voor zijn beroep
  • stripheld=getekend figuur van wie je houdt
  • populair= veel mensen houden ervan
  • fans = mensen die van iets houden
  • redactie= plaats waar een krant of tijdschrift wordt gemaakt
  • tekstballon= waar de tekst bij een strip in staat

Slide 17 - Tekstslide

  woorden uit het verhaal van maandag:
  1. herkent (herkennen)
  2. kwispelt (kwispelen)
  3. vacht
  4. ernstig (ziek)
  5. koor
  6. gemengd
  7. wangen 
  8.  kerst

Slide 18 - Tekstslide

 voorlezen + nieuwe woorden
1. schilderij
2. kerstkransjes
3, verzorgingshuis
4. kriebelt (kriebelen)
5. handig
6. kerst/Kerstmis
7. voorjaar
8. blaffen
9. bewusteloos  10. ambulance

Slide 19 - Tekstslide

Les 2 Werkwoord + persoonsvorm
  •  Een zin heeft altijd een werkwoord.  Een werkwoord is iets wat je kunt doen (lopen, zingen, staan) of wat er gebeurt. (regenen, sneeuwen)
  • Als er een werkwoord in de zin staat, is dat de persoonsvorm.
  • Voorbeeld: Ik eet een broodje.
  • Josef zingt een lied.

Slide 20 - Tekstslide

Onderwerp
  •  Een zin heeft ook altijd een onderwerp.  Een onderwerp is de persoon of het ding dat iets doet. Het staat voor of achter de persoonsvorm.
  • Voorbeeld: Maria lacht veel.
  • De meneer kijk boos.

Slide 21 - Tekstslide

Vraagzin maken
Je kunt van een gewone zin altijd een vraagzin maken. Je moet dan het onderwerp achter de persoonsvorm zetten. Je begint de zin met de persoonsvorm. Achter de vraagzin zet je een vraagteken. ?
Voorbeeld: Ik loop naar huis.-> Loop ik naar huis?
Kyra springt op de tafel. -> Springt Kyra op de tafel?

Slide 22 - Tekstslide

 uitleg les 6
De persoonsvorm = de vorm van het werkwoord die bij de persoon hoort. Wij lopen naar huis.

Jij leest het boek. Let op: Als jij of je achter de persoonsvorm staat, schrijf je hem zonder -s -> Lees jij een boek?

Slide 23 - Tekstslide

Les 3: persoonlijke voornaamwoorden

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

4/9 LnB

Slide 26 - Tekstslide