-Je moet de kenmerken van chromosomen kunnen noemen.
-Je moet kunnen omschrijven wat genotype, fenotype, gen en eiwitten zijn.
-Je moet de kenmerken van geslachtelijke voortplanting kunnen noemen.
-Je moet kunnen beschrijven hoe een twee-eiige tweeling en hoe een eeneiige tweeling ontstaat.
Voor vwo ook:
-Je moet kunnen omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief betekend.