2 tl Nask hst 7 elektriciteit

hst 7 : Elektriciteit
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
naskMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

hst 7 : Elektriciteit

Slide 1 - Tekstslide

Nieuwe afspraken zodat iedereen de instructie
meekrijgt en je eerst zelf nadenkt bij maakwerk
 Rood: tijdens instructie en soms tijdens het huiswerk maken
- Ik werk stil zonder te praten of ik luister naar de uitleg van de docent.
- Ik vraag geen hulp aan andere kinderen.

Oranje: tijdens huiswerk maken
 - Ik mag fluisterend hulp vragen aan iemand die naast mij zit,  maar alleen als ik iets echt niet snap.
 - Als ik iets niet begrijp, werk ik verder aan een opdracht die ik wel begrijp.

Groen: tijdens huiswerk maken of bij het maken van andere opdrachten
- Ik mag zachtjes overleggen.
- Ik mag hulp vragen aan de docent, ik steek mijn hand op en wacht ik.


Slide 2 - Tekstslide

les 1: 7.1
- op welke manieren kun je elektriciteit opwekken
- wat zijn de voor- en nadelen van deze verschillende manieren
de stroomsterkte

HW:
  • Leren en daarna afmaken 7.1 (
  • Kijk je werk zelf na en alles wat je nog niet snapt zet je in het vragenformulier in de classroom bij hst 4 (mail me) 



Slide 3 - Tekstslide

Elektriciteit maken op verschillen de manieren
Energiebron levert energie (b.v. verbranden van brandstof-> warmte)

Spanningsbron levert elektrische energie dat kan door middel van: 
  •  Chemische-energie (via reactie)--> elektrische energie (Batterij en accu)
  • Zonlicht --> elektrische energie (zonnecel)
  • Beweging (door mens of windkracht)--> elektrische energie (dynamo en generator)

Duurzame energiebronnen zijn energiebronnen die niet opraken 
b.v. wind, zonlicht, waterkracht

Slide 4 - Tekstslide

Elektriciteit opwekken met een dynamo
  • in een dynamo draait een wieltje rond waardoor een draaiende magneet in een stilstaande spoel  beweegt 
  • als de spoel meer windingen heeft, of de magneet sneller beweegt, dan wordt er meer elektrische energie opgewekt

  • het stopcontact is zelf géén spanningsbron maar een doorgeefluik van de centrale waar de energie wordt opgewekt
  • de netspanning thuis is  230 V,
  • deze spanning wordt opgewekt in de elektriciteitscentrale, in een generator (genereren = maken)

Slide 5 - Tekstslide

Elektriciteit opwekken in een centrale
chemische E -> warmte -> beweging-> elektrische E
 
  • het stoken van fossiele brandstof levert warmte
  • hiermee wordt water tot stoom verhit
  • de hete stoom drijft een stoomturbine aan
  • stoomturbine geeft de beweging
    door aan de generator (= mega
    grote dynamo) die de
    elektriciteit opwekt 

Slide 6 - Tekstslide

Stopcontact = doorgeef luik
  • in een spanningsbron wordt spanning opgewekt, daarom is het stopcontact eigenlijk geen echte spanningsbron   
  • de spanning voor je stopcontact wordt opgewekt in een hele grote dynamo (die noem je generator) in de elektriciteitscentrale
 


  • via transformatoren en kabels komt de stroom bij jouw thuis

Slide 7 - Tekstslide

voor- en nadelen energiesoorten 

Slide 8 - Tekstslide

les 2: 7.2 je leert:
 wat is een (gesloten) stroomkring
- wat "stroomt"er eigenlijk
- welke stoffen geleiden goed en 
welke slecht de stroom
-wat zijn de gevaren van elektriciteit


HW:
  • Leren en daarna afmaken 7.
  • Kijk je werk zelf na en alles wat je nog niet snapt zet je in het vragenformulier in de classroom bij hst 4 (mail me) 



Slide 9 - Tekstslide

Stroomkring
  • de spanningsbron levert elektrische energie 
  • door het spanningsverschil bewegen elektronen van de +  van de spanningsbron naar de - kant, dat kan alléén in een gesloten stroomkring
  • een batterij heeft een (gelijk)spanningsverschil van 1,5 tot 9 Volt,
    het spanningsverschil thuis is 230 Volt (wisselspanning)
  • stroom loopt makkelijk door een geleider (alle metalen en koolstof)
  • stroom kan moeilijk door een isolator (b.v. glas, kunststof, lucht, hout)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer is elektrische stroom gevaarlijk?

Gevaren voor mensen:
  • 1 mA geen gevaar (4 mA pijn wordt voelbaar) 
  • 15 mA  grens waarop het spanningvoerende voorwerp nog kan worden losgelaten 
  • >20 mA kans bewusteloosheid,  >50  mA kans  op overlijden
Als de stroom door je lichaam te groot wordt.
                                         De stroom die er kan lopen door het spanningsverschil (230V)
                                         
op het stopcontact kan dodelijk zijn!






                                         
                                             Zorg daarom altijd dat je veilig werkt:
                                            Dus: spanning eraf halen en geïsoleerd materiaal gebruiken)
  •                       

Slide 12 - Tekstslide

les 3: 4.2+ 4.3 je leert
-  hoe je een schakelschema tekent met de juiste symbolen  
- wat de functie is van een schakelaar
- wat een serie- en wat een parallelschakeling is
HW:
  • leren en afmaken t/m 
  • Kijk je werk zelf na en alles wat je nog niet snapt zet je in het vragenformulier in de classroom bij hst 7 (mail me) 



Slide 13 - Tekstslide

  • De stroom gaat van de + kant naar de -kant in een gesloten stroomkring (bij gelijkspanning)
  • Met een schakelaar kunt je een stroomkring openen of sluiten 
  • Schakelingen tekenen we schematisch met gebruik van deze symbolen
  • Een schakelaar teken je meestal open zodat het verschil tussen tussen de stroomdraad en de schakelaar duidelijker is. 
 

Let op dat:
- je de + en - kant van de batterij nooit doortrekt (= kortsluiting).
- een schakelaar altijd in serie (is in dezelfde stroomkring) staat met het apparaat dat je wilt kunnen aan- en uit schakelen
- een lampje heeft maar 2 aansluitpunten.

7.3: stroomschakelingen tekenen

Slide 14 - Tekstslide

  • Minder gebruikt maar b.v. veel kerstlampjes
    staan vaak in serie aangesloten 
  • Alle onderdelen in dezelfde stroomkring 
  • De stroom (= aantal elektronen)
    die er loopt is overal even groot 
  • Bij een onderbreking in de stroomkring gaan alle lampjes uit
  • De meeste apparaten in huis zijn parallel aangesloten
  • Elk onderdeel heeft een eigen  stroomkring
  • De stroomsterkte is niet overal even groot 

  • Bij een onderbreking gaan alleen apparaten waarvan de stroomkring wordt onderbroken
serieschakeling                                       parallelschakeling
Veel schakelingen zijn een mix tussen serie en parallel, dat heet een gemengde schakeling!

Slide 15 - Tekstslide

Dus: Bij een parallelschakeling (met dezelfde lampjes als in de serieschakeling) wordt de totale stroom (It) steeds groter (per lampje dat je extra aansluit) terwijl er door elk lampje afzonderlijk wel dezelfde stroom loopt als bij de serieschakeling

Slide 16 - Tekstslide

les 3: 7.4 je leert wat:
- vermogen en energieverbruik is
- hoe je het vermogen en energieverbruik kunt uitrekenen
- hoe je de stroomsterkte of het spanningsverschil kunt uitrekenen als het vermogen gegeven is.

HW:
  • leren en afmaken t/m 
  • Kijk je werk zelf na en alles wat je nog niet snapt zet je in het vragenformulier in de classroom bij hst 7 (mail me) 



Slide 17 - Tekstslide

7.4 Vermogen en energie 
alle elektrische apparaten die op een motortje werken (b.v. stofzuiger, föhn, wasmachine, droger, boormachine enz.)
Elektrische energie kan worden omgezet in andere vormen van energie

Slide 18 - Tekstslide

Vermogen=Power(P)
Een apparaat met meer vermogen (meer Watt) is sterker dan een apparaat met minder vermogen (b.v. als je de magnetron op 600 W zet duurt het langer voor het eten warm is dan als je hem op 1000 W zet)

omrekenen van W naar kW
kilo betekent duizend dus:
1.000 W = 1 kW

Slide 19 - Tekstslide

Vermogen van elektrische apparaten berekenen
  Doe je met deze formule: 
                 
Vermogen =spanning x stroomsterkte
                                P  =     U          x     I                      
b.v.: V
ermogen van lampje is 3 W, het spanningsverschil is 6 V hoe groot is de stroomsterkte?
        P = U x I                                             (vul gegevens op de juiste plek in de formule in)
      3   =  6 x I   dus I = 3: 6 = 0,5 A 










 
grootheid=
wat je meet
symbool grootheid
eenheid=
waarin je meet
symbool
eenheid
vermogen
P
watt
spanning
U
Volt 
V
stroomsterkte
I
Ampère
A

Slide 20 - Tekstslide

Rekenen met Vermogen
= 4,2 kW

Slide 21 - Tekstslide

Elektrische energie (E) kost geld
  • Daarom zit er in de meterkast een meter die de  verbruikte elektrische energie (E) meet. 
  •   De  kiloWattuur (kWh)meter. 
 Energieverbruik (E) berekenen doe je met deze formule: 
   
Energieverbruik =vermogen  x tijd 
                           E =  P  (in kW)   x  t  (in h=uur)            
b.v.: gevr: 
Bereken het energieverbruik van een wasmachine van
         geg:  5000 W die 150 minuten aanstaat. 
         opl:     P = 5000 W = 5 kW en t= 150 min. = 2,5 h
                     E  = P x t      (vul gegevens op de juiste plek in)
                     E   = 5 kW x 2,5 h =  12,5 kWh

Als 1 kWh 40 cent kost, zijn de kosten dus: 12,5 x    0,40 =    5,00 











  
ϵ
ϵ

Slide 22 - Tekstslide

Elektriciteitsverbruik betalen
Je kWh-meter telt altijd verder, 1 kWh kost ongeveer €0,24.
 
  1. Gevraagd: Bereken hoeveel je moet betalen als gegeven is beginstand op 1 jan. 2021 = 62 195 kWh en stand op 31 dec 2021 = 63 865 kWh

  2. Gegeven: 1 kWh kost ongeveer €0,24
    en verbruik = 63 865 (eind)- 62 195 (begin) = 1670 kWh

  3. Oplossing: De kosten zijn  670 x 0,24 = € 400,80 

Slide 23 - Tekstslide

samengevat:
  • elektriciteit zijn elektronen die stromen
  • een spanningsverschil zorgt ervoor dat er stroom kan lopen
  • stroom kan alleen lopen in een gesloten stroomkring
  • stroom gaat makkelijk door een geleider en moeilijk door een isolator
  • elektrische energie kan worden omgezet in andere energievormen
  • apparaten met een groot vermogen (P) kunnen meer dan apparaten met een klein vermogen
  • het vermogen is afhankelijk van het spanningsverschil en de stroom die er loopt dus P = U x I  (U = het spanningsverschil en I de stroomsterkte)
  • het energiegebruik is afhankelijk van het vermogen en de tijd  E = P x t (met P in kW en t in h)

Slide 24 - Tekstslide

  • Door het spanningsverschil tussen '+' en '-' kant van de spanningsbron
    kunnen er elektronen gaan stromen.
  • Met een schakelaar kun je een stroomkring openen of sluiten.
  • De ampèremeter meet hoeveel elektronen er per seconde door een draad/lampje/apparaat gaan, dat noemen we de stroomsterkte
  • De ampèremeter moet in dezelfde stroomkring als het lampje/apparaat waardoor je de stroomsterkte wilt meten.
Stroomsterkte meet je met een ampèremeter

Slide 25 - Tekstslide

  • De ampèremeter moet in dezelfde stroomkring als het lampje/apparaat waardoor je de stroomsterkte wilt meten.

      
Stroomsterkte meet je in de stroomkring 
Deze ampèremeter heeft 3 verschillende meetbereiken
- Aansluiting "5" = meetbereik tot 5 A
- Aansluiting "500" = meetbereik tot 500 mA
- Aansluiting "50" = meetbereik tot 50 mA
Begin bij het meten van de stroomsterkte altijd door de meter op het hoogste meetbereik aan te sluiten.  Lukt aflezen dan niet goed dan pak je een kleiner meetbereik.
De zwarte aansluiting (de min) gebruik je altijd!

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Wat is het symbool voor stroomsterkte
A
A
B
I
C
U
D
S

Slide 32 - Quizvraag

Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 33 - Quizvraag

Een voltmeter plaats je altijd:
A
in serie
B
bij de batterij
C
maakt niet uit
D
parallel

Slide 34 - Quizvraag

de stroommeter plaats je altijd
A
in serie
B
bij de batterij
C
maakt niet uit
D
parallel

Slide 35 - Quizvraag

In een serieschakeling is de stroom
A
overal even groot
B
na ieder lampje verandert de stroom
C
net zo groot als de spanning
D
kleiner dan de spanning

Slide 36 - Quizvraag