4 elektriciteit

Welkom terug
en een gelukkig 2022!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
naskMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom terug
en een gelukkig 2022!

Slide 1 - Tekstslide

hst 4: Elektriciteit

Slide 2 - Tekstslide

Elektriciteit
wat weet je al?

Slide 3 - Woordweb

Stroomkring
  • batterij levert elektrische energie daardoor kan er stroom gaan lopen
  • stroom kan alleen lopen in een gesloten stroomkring
  • stroom loopt makkelijk door een geleider (b.v. alle metalen en koolstof)
  • stroom kan moeilijk door een isolator (b.v. glas, kunststof, lucht, hout)

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

  • De spanningsbron heeft een '+' en '-' kant,
  • Dit spanningsverschil zorgt dat er elektronen kunnen stromen.
  • De ampèremeter meet hoeveel elektronen er per seconde door een draad/lampje/apparaat gaan, de stroomsterkte
  • De ampèremeter moet in dezelfde stroomkring als het lampje/apparaat waardoor je de stroomsterkte wilt meten.
Stroomsterkte meet je met een ampèremeter

Slide 6 - Tekstslide

Stroomsterkte welke eenheid? Gevaren!
-Stroomsterkte meten we in Ampère  of milli Ampère 
-de worden afgekort tot A of mA  
- 1 A = 1000 mA


Gevaren voor mensen:
  • 1 mA geen gevaar (4 mA pijn wordt voelbaar) 
  • 15 mA de grens waarop spanningvoerende voorwerp nog kan worden losgelaten 
  • 20 – 30 mA bewusteloosheid kan optreden
  •  50 – 80 mA kans op overlijden

Slide 7 - Tekstslide

Ampère-meter aflezen
  • Deze ampèremeter heeft 3 standen. Je kunt hem dus voor een verschillend meetbereik aansluiten.
  • Aansluiting "5" = meetbereik tot 5 A
  • Aansluiting "500" = meetbereik tot 500 mA
  • Aansluiting "50" = meetbereik tot 50 mA

Slide 8 - Tekstslide

Batterijen zijn spanningsbronnen.
Hoeveel spanning (inVolt) ze leveren staat er altijd op vermeld

Slide 9 - Tekstslide

Staaf-batterij
  • Ronde vorm
  • Een kant een dopje: +
  • Een kant plat: - 
  • Spanning 1,5 V
  • V= volt

Slide 10 - Tekstslide

Platte batterij
  • je kunt staaf-batterijen in serie schakelen
  • Je moet dan de spanningen bij elkaar optellen b.v. 1,5 + 1,5 = 3 V
      
  • In een platte batterij zitten 3 staafbatterijen in serie. Er gaat een draad van de - pool van de batterij naar de + pool van de batterij ernaast. 
Hoeveel spanning levert de platte batterij?

Slide 11 - Tekstslide

Oplaadbare batterijen
  • Batterijen die je weer kunt "vullen" door
    de oplader via het stopcontact aan te sluiten
  • Je kunt de batterijen opnieuw gebruiken
  • Dat is beter voor het milieu.
  • Batterijen gooi je weg bij het klein chemisch afval kcv

Slide 12 - Tekstslide

les 3: Andere spanningsbronnen (demo proefjes)
  • de spanning in een dynamo wordt opgewekt door het wieltje rond te laten draaien.
  • je draait daardoor een magneet rond in een stiltstaande spoel (dit levert ongeveer 6 V),
  • voordeel raakt niet leeg, nadeel wieltje moet bewegen om spanning te leveren
     
  • de spanning van je stopcontact is 230 V, dat is gevaarlijk voor mensen
  • boven 24 V spanningsverschil is het gevaarlijk

Slide 13 - Tekstslide

Stopcontact = doorgeef luik
  • in een spanningsbron wordt spanning opgewekt, daarom is het stopcontact eigenlijk geen echte spanningsbron   
  • de spanning voor je stopcontact wordt opgewekt in een hele grote dynamo (die noem je generator) in de elektriciteitscentrale
 


  • via transformatoren en kabels komt de stroom bij jouw thuis

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

  • De stroom gaat van de + kant naar de -kant in een gesloten stroomkring
  • Als de spanning groter is, wordt de stroomsterkte ook groter
  • Schakelingen tekenen we schematisch met gebruik van deze symbolen
 

in dit schakelschema is de stroomkring getekend
met de juiste symbolen (zie plaatje links) 

stroom schakelingen tekenen

Slide 16 - Tekstslide

  • Alle onderdelen zitten in dezelfde stroomkring 
  • De stroom (= aantal elektronen) die er loopt is dus overal even groot 
  • Bij een onderbreking in de stroomkring gaan alle lampjes uit
  • De meeste apparaten in huis zijn parallel aangesloten
  • Elk onderdeel heeft een eigen  stroomkring, de stroomsterkte is dus niet overal even groot 
  • Bij een onderbreking gaan alleen apparaten waarvan de stroomkring wordt onderbroken
serieschakeling                                       parallelschakeling

Slide 17 - Tekstslide

Dus: Bij een parallelschakeling (met dezelfde lampjes als in de serieschakeling) wordt de totale stroom (It) steeds groter (per lampje dat je extra aansluit) terwijl er door elk lampje afzonderlijk wel dezelfde stroom loopt als bij de serieschakeling

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

wat weet je nog over:
  • Hw was: 4.3 maken 47+48 en van 4.4 maken 52 t/m 60. Vragen?
  • spanningsverschil waarmee meten? Spanningsverschil stopcontact?
  • wat is een isolator?
  • wat is vermogen?
  • wat is een serieschakeling? en hoe zit het met de totale stroom als je meer lampjes aansluit?
  • wat is het voordeel van een parallelschakeling?
  • HW: Leren par 4.3+4.4, maken van 4.4 opg 60 t/68, oefenen met Phet

Slide 20 - Tekstslide

samengevat:
  • elektriciteit zijn elektronen die stromen
  • een spanningsverschil zorgt ervoor dat er stroom kan lopen
  • op een batterij staat een lage spanning dat is niet gevaarlijk
  • op het stopcontact staat 230 Volt dat is levensgevaarlijk
  •  stroom kan alleen lopen in een gesloten stroomkring
  • stroom gaat makkelijk door een geleider en moeilijk door een isolator

Slide 21 - Tekstslide

Elektrische energie kan worden omget in heel veel andere vormen van energie
alle elektrische apparaten die op een motortje werken (b.v. stofzuiger, föhn, wasmachine, droger, boormachine enz.)

Slide 22 - Tekstslide

Energieverlies
Als je energie van de ene vorm omzet in de andere, is er bijna altijd energieverlies.
De energie wordt dan omgezet in een vorm die je niet wilt.
Je kunt de nuttige en de "verspilde" hoeveelheden energie uitdrukken in procenten.

Bij een gloeilamp verlies je dus veel energie!
                                          

Slide 23 - Tekstslide

Vermogen

Een apparaat met meer vermogen (meer Watt) is sterker dan een apparaat met minder vermogen. 


Slide 24 - Tekstslide

Vermogen

Slide 25 - Tekstslide

Rendement
Niet alle energie wordt nuttig gebruikt. Door het percentage nuttige energie te berekenen, kun je het rendement vinden. 

Slide 26 - Tekstslide

Vermogen: elektrische apparaten hebben vermogen (Power)


1.000 W = 1 kW
grootheid
symbool
eenheid
symbool
vermogen
P
watt
Deze formule moet je opschrijven als je het vermogen berekend!                                        Vermogen =spanning x stroomsterkte

 
eenheden:                     1 W            =    1V                x   1A     
  (let dus op dat je de juiste eenheden gebruikt)

Slide 27 - Tekstslide

Rekenen met Vermogen
= 4,2 kW

Slide 28 - Tekstslide

Elektrische energie kost geld
  • Daarom zit er in de meterkast een meter die de hoeveelheid verbruikte elektrische energie meet. 
  •   Zo'n meter noem je een kiloWattuur (kWh)meter. 
     
  • Tegenwoordig hebben de meeste huizen een  digitale kWh-meter. Die geven zelf de informatie direct door aan de energiemaatschappij.

Slide 29 - Tekstslide

Elektriciteitsverbruik betalen
Je kWh-meter telt altijd verder, 1 kWh kost ongeveer €0,24.
 
  1. Gevraagd: Bereken hoeveel je moet betalen als gegeven is beginstand op 1 jan. 2021 = 62 195 kWh en stand op 31 dec 2021 = 63 865 kWh

  2. Gegeven: 1 kWh kost ongeveer €0,24
    en verbruik = 63 865 (eind)- 62 195 (begin) = 1670 kWh

  3. Oplossing: De kosten zijn  670 x 0,24 = € 400,80 

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Video

Wat is het symbool voor stroomsterkte
A
A
B
I
C
U
D
S

Slide 34 - Quizvraag

Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt

Slide 35 - Quizvraag

Een voltmeter plaats je altijd:
A
in serie
B
bij de batterij
C
maakt niet uit
D
parallel

Slide 36 - Quizvraag

de stroommeter plaats je altijd
A
in serie
B
bij de batterij
C
maakt niet uit
D
parallel

Slide 37 - Quizvraag

In een serieschakeling is de stroom
A
overal even groot
B
na ieder lampje verandert de stroom
C
net zo groot als de spanning
D
kleiner dan de spanning

Slide 38 - Quizvraag