FUTURE TIME (going/will

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 4

FUTURE TIME

Hoe zeg je dat iets in de toekomst gaat gebeuren?

Wanneer iets in de toekomst gaat gebeuren, en je weet het NIET helemaal zeker, dan gebruik je...

1. will + hele werkwoord
2. am/are/is going to + hele werkwoord
3. am/are/is + hele werkwoord
4. werkwoord + ed

Wanneer iets in de toekomst gaat gebeuren, en je weet het zeker, dan gebruik je...

1. will + hele werkwoord
2. am/are/is going to + hele werkwoord
3. am/are/is + hele werkwoord
4. werkwoord + ed

Ajax _____________ (win) the Dutch Championship this year

1. is going to win
2. would win
3. could win
4. will win

The train __________ (leave) at 7.30.
I saw it on the timetable

1. is going to leave
2. would leave
3. won't leave
4. will leave

I hope it _____________ (rain) because I am going to give a garden party tomorrow.

1. will rain
2. is not going to rain
3. won't rain
4. is going to rain

______ you _____ (help) me carrying these boxes into the garage?

1. are (you) going to
2. will (you) help
3. can (you) help
4. did (you) help

______ I ______ (assist) you with these history exercises? They look pretty difficult.

1. will (I) assist
2. am (I) going to assist
3. are (I) going to assist
4. shall (I) assist

Peter ____________ (visit) Jeffrey next weekend because it is his birthday.

Look at these clouds. It ___________ (rain) soon.

Waarom is het antwoord op de vorige vraag:
en niet ?

is going to rain

will rain

1. je weet het niet zeker
2. je weet het zeker (het bewijs wordt geleverd)
3. je weet een weersbericht altijd zeker
4. het is al gebeurd.

Watch out! These books ____________ (fall)

Je vertelt dat je naar de tandarts gaat omdat je een afspraak hebt.
(welke uitspraak gebruik je dan?)

1. I will visit the dentist
2. I am going to visit the dentist
3. I am not going to the dentist
4. I am going to the hairdresser

Waarom moet het antwoord op de vorige vraag zijn?
'I am going to visit the dentist'

1. het is een spontaan idee
2. je weet het niet zeker
3. Je weet het zeker, want je hebt een afspraak
4. het gaat misschien niet door

Je hebt opeens honger en gaat een pizza bestellen.
(welke uitspraak gebruik je dan?)

1. I have ordered a pizza
2. I won't order a pizza
3. I am not going to order a pizza
4. I will order a pizza

Waarom moet het antwoord op de vorige vraag zijn?
'I will order a pizza'

1. het is een spontaan idee
2. je weet het niet zeker
3. Je weet het zeker, want je hebt een afspraak
4. het gaat misschien niet door

THE END