Van wie iets is: 's en '

Grammar 2.1 and 2.2
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammar 2.1 and 2.2

Slide 1 - Tekstslide

Van wie iets is: 's en '

Om te willen zeggen dat iets van iemand is, gebruik je 's.
Deze vorm heet ook wel de genitive (bezitsvorm) 

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeelden:


  • My dad's car is black
  • The world's biggest mountain
  • My sister's bag is red

Slide 3 - Tekstslide

Maaaaarrr...
Als er al een s-klank van het meervoud staat, gebruik je alleen '
Bijvoorbeeld bij:
  • The kids' bikes
  • Iris' room is big

Slide 4 - Tekstslide

Choose the right answer
A
The dog's tail
B
The dog' tail

Slide 5 - Quizvraag

Choose the right answer
A
The footballers's wives
B
The footballers' wives

Slide 6 - Quizvraag

Choose the right answer
A
My parents's car
B
My parents' car

Slide 7 - Quizvraag

Choose the right answer
A
My phone's case
B
My phone' case

Slide 8 - Quizvraag

timer
1:00
Maak zelf een zin met
's of '

Slide 9 - Woordweb

Wanneer gebruik je 's en wanneer gebruik je ' ?

Slide 10 - Open vraag

This and that

Slide 11 - Tekstslide

This
This gebruik je als je wilt verwijzen naar iets wat dichtbij is
This betekent 'deze' of 'dit'

Bijvoorbeeld:
  • Is this my jacket?
  • This is my English book

Slide 12 - Tekstslide

That
That gebruik je als wilt verwijzen naar iets dat verder weg is
That betekent 'die' of 'dat'

Bijvoorbeeld:
  • Is that your dog over there?
  • That is the bus I need to take

Slide 13 - Tekstslide

Is .... your car over there?
timer
1:00000
A
This
B
That

Slide 14 - Quizvraag

.... is my pen.
timer
1:00
A
This
B
That

Slide 15 - Quizvraag

What is in .... box?
timer
1:00
A
This
B
That

Slide 16 - Quizvraag

.... is my house over there.
timer
1:00
A
This
B
That

Slide 17 - Quizvraag

Wanneer gebruik je this en wanneer gebruik je that?

Slide 18 - Open vraag

Questions?

Slide 19 - Tekstslide