Voorbeelden Persoonsvorm TT
ik stam Ik koop dus ook Ik vind het lekker
hij / zij / het stam+T Hij koopT dus ook Hij vindT het lekker
wij / jullie hele ww Wij kopen dus ook Wij vindEN het lekker
'je' achter het WW stam Koop je? dus ook Vind je het lekker?
Stam = hele ww -EN hele ww = gooien Stam = gooi
hele ww = roepen Stam = roep
hele ww = kopen Stam = koop