§4 Morfemen & §5 Beeldspraak

CURSUS 4: Taal   
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL


  • Open alvast je boek op blz. 96
  • Log alvast in op LessonUp

§4 & 5 
timer
1:30
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

CURSUS 4: Taal   
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL


  • Open alvast je boek op blz. 96
  • Log alvast in op LessonUp

§4 & 5 
timer
1:30

Slide 1 - Tekstslide

Je leert hoe woorden worden gevormd (morfologie) en wat morfemen, voorvoegsels en achtervoegsels zijn.
Beeldspraak herkennen: personificatie, vergelijking en metafoor.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag:
Terugblik vorige les:  stijlfiguren & Nieuwe taal

  • Uitleg morfemen 
  • Uitleg beeldspraak
  • Opdrachten maken 
  • Afsluiten

Slide 3 - Tekstslide

Noteer drie manieren waarop neologismen ontstaan.

Slide 4 - Open vraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Dat is leuk gedaan, heel leuk.'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 5 - Quizvraag

Herhaling, tegenstelling of opsomming?
'Drommels, drommels en nog eens drommels!'
A
herhaling
B
tegenstelling
C
opsomming

Slide 6 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een antithese?
A
Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
B
Scheen er maar een beetje licht!
C
Doen is weten!
D
Dit is een lange, maar dunne plank.

Slide 7 - Quizvraag

Een                                               is een middel om dat wat je wilt zeggen, treffender of mooier uit te drukken.
moedertaal
stijlfiguur
neologisme

Slide 8 - Sleepvraag

Paragraaf 4: morfemen
blz. 96-97

Slide 9 - Tekstslide

Morfologie
is de leer van woordvorming. Woordvorming is de manier waarop nieuwe woorden gevormd worden. Dit gebeurt op verschillende manieren: 
- afleidingen: 
- samenstellingen: 
- verbuigingen: 
- vervoegingen: 

Slide 10 - Tekstslide

Disrespectvol?

Slide 11 - Tekstslide

Is een stukje dat voor een woord wordt geplakt om een nieuw woord te maken. Ook wel een prefix genoemd.

  • Anti, her, mini, non, wan, inter.
    ver- : verbouwen, verkopen
    on- : ongunstig, oneerlijk
    ont- : ontmoedigen, onteigenen
    her– : herexamen, heroverwegen
Een voorvoegsel

Slide 12 - Tekstslide

Koppel de voorvoegsels aan het juiste woord.
bouwen
koppelen
rekenen
vriendin
vijand
ver-
ont-
be-
ex-
aarts-

Slide 13 - Sleepvraag

Is een stukje dat achter een woord wordt geplakt om een nieuw woord te maken. Ook wel een suffix genoemd.

  • -baar, -heid, -ing, -loos.
    -heid : schoonheid, traagheid
    -lijk :
    koninklijk, hoofdzakelijk
    -loog, -logie :
    technoloog, psychologie
    –rijk: belangrijk, omvangrijk
Een achtervoegsel

Slide 14 - Tekstslide

maak een afleiding van "land"

Slide 15 - Woordweb

Hoeveel morfemen heeft lantaarnpaaltjes
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 16 - Quizvraag

Beeldspraak
cursus 4:paragraaf 5

Slide 17 - Tekstslide

Vormen van beeldspraak

- Vergelijking

- Metafoor

- Personificatie

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Vergelijking

Bij een vergelijking vergelijk je twee
dingen (object en beeld) met elkaar.








Slide 20 - Tekstslide

Metafoor

Een metafoor lijkt op een vergelijking,
alleen staat het object nu niet meer in de zin, maar alleen het beeld.


Slide 21 - Tekstslide

Personificatie

Met een personificatie geef je een
menselijke eigenschap aan
iets dat geen mens is.


Slide 22 - Tekstslide

Papier is geduldig
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 23 - Quizvraag

Jan is als een sluwe vos te werk gegaan.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 24 - Quizvraag

Zo'n etterbak moet streng gestraft worden.
A
Personificatie
B
Metafoor
C
Vergelijking

Slide 25 - Quizvraag

Annie kwam aanrijden in haar koekblik.
A
Vergelijking
B
Personificatie
C
Metafoor

Slide 26 - Quizvraag

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 27 - Quizvraag

De kerktoren kijkt uit over de hele stad.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie

Slide 28 - Quizvraag

Opdrachten maken
Paragraaf 4 opdracht 1 t/m 4
Paragraaf 5 opdracht `2 & 3

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Video