Ik weet wat morfemen, voorvoegsels (prefixen) en achtervoegsels (suffixen) zijn.
Slide 2 - Tekstslide
§4 Morfemen
Slide 3 - Tekstslide
Morfologie
= de studie naar de bouw van woorden
woordvorming= manier waarop we woorden maken
Slide 4 - Tekstslide
Morfeem
Morfeem = het kleinste betekenisdragende deel van een woord
Door het toevoegen van morfemen, verandert de betekenis van het woord.
talentjes -> talent + je + s
talent=gave
je= kleine versie van het ZN (talent in dit geval)
s= meervoud van het ZN (talent in dit geval)
Slide 5 - Tekstslide
Samenstelling
Bij een samenstelling combineer je twee woorden die ieder op zich ook weer uit meer woorden kunnen bestaan
bijv: deurbel-> deur + bel
Slide 6 - Tekstslide
Afleiding
bij een afleiding-> voeg voor- of achtervoegsel toe
on+juist = onjuist (voorvoegsel/prefix)
waar+heid = waarheid (achtervoegsel/suffix)
Slide 7 - Tekstslide
Verbuiging
Verbuiging: Een morfeem wordt aan een bestaand woord toegevoegd, maar vormt geen nieuw woord
bijvoorbeeld: land + je.
Denk ook bijvoorbeeld aan de vergrotende en de overtreffende trap bij een bijvoeglijk naamwoord, of meervoudsvormen en verkleiningen bij zelfstandige naamwoorden.
Slide 8 - Tekstslide
Vervoeging
Dit lijkt op verbuiging, maar wordt toegepast op werkwoordsvormen, bijvoorbeeld: loop + t. De betekenis van t is abstract en grammaticaal van aard, namelijk tweede of derde persoon enkelvoud.
Slide 9 - Tekstslide
gelede woorden -> bestaan uit meer morfemen
het woord dat het belangrijkste is binnen een geleed woord, noem je grondwoord -> talentjes
ongelede woorden-> bestaan uit één morfeem
vb groen, talent
Slide 10 - Tekstslide
morfemen en oude naamvallen/casus
Voorvoegsels (prefix) en achtervoegsels (suffix) zijn vormen van morfemen die een woord een andere betekenis geven.
Vroeger hadden wij in het Nederlands veel meer prefixen en suffixen. Daar zien we nu nog een aantal voorbeelden van terug in de vorm van oude naamvallen:
De heer des huizes; des avonds; op den duur; in de loop der tijd; ter waarde van
Naamvallen gaven de grammaticale functie van een woord aan. Dit zien we nu nog terug in het Duits.
Slide 11 - Tekstslide
Zelf oefenen
Wat: Maak cursus 4 §4 morfemen opdracht 2 t/m 4 p. 96-97
Hoe:Individueel, maar je mag op fluisterniveau overleggen met degene die naast je zit.
Hulp:Theorie uit je boek of internet.
Tijd:15 min.
Uitkomst:Geoefend met morfemen
Klaar?
werk verder aan je brief
timer
15:00
Slide 12 - Tekstslide
Beeldspraak
Beeldspraak is een vorm van figuurlijk taalgebruik.
beeldspraak die berust op overeenkomst (ov) tussen het beeld (b) en iets uit de werkelijkheid, het object (o);
Slide 13 - Tekstslide
Beeldspraak die berust op overeenkomst
vergelijking
metafoor
personificatie
Slide 14 - Tekstslide
Beeldspraak
Tussen beeld (b) en object (o) is een overeenkomst (ov)
Ze worden vaak aan elkaar gekoppeld met een verbindingswoord (v): als, zoals, net als, evenals, lijkt wel... etc.
Jaap (o) ging er als (v) een haas (b) vandoor.
Slide 15 - Tekstslide
Vergelijking
object verbindingswoord beeld
Hij heeft een geheugen als een olifant.
Dat beeldje glimt als een diamant.
Hij is een boom van een kerel.
Slide 16 - Tekstslide
Metafoor
Alleen het beeld wordt genoemd (het object wordt weggelaten)
Ruim die zwijnenstal eerst naar eens op. (bedoeld wordt: je kamer)
Die engel bracht iedereen een kopje thee. (bedoeld wordt: een lief persoon)
Slide 17 - Tekstslide
Metafoor
Gezegden en uitdrukkingen zijn vaak metaforen:
Ik heb met hem een appeltje te schillen. (bedoeld wordt: iets rechtzetten)
Hij heeft het achter zijn ellebogen. (bedoeld wordt: hij is niet eerlijk, achterbaks)
Slide 18 - Tekstslide
Personificatie
Een voorwerp of abstract begrip krijgt menselijke eigenschappen:
De bomen fluisteren haar naam.
De zon legde een deken van stralen over de bergen.