Samenstellingen, verkleinwoordje, bijvoeglijknaamwoord les 2 LT

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Spelling 
verkleinwoordjes
samenstellingen
-e bij bijvoeglijk naamwoord?

Slide 2 - Tekstslide

Spelling meervoud

Slide 3 - Tekstslide

Meervoud op -en
Vaak is het meervoud -en: hand > handen, lamp > lampen.
Dubbele klinker
Een woord met een dubbele klinker krijgt in het meervoud een enkele klinker: boom > bomen, raam > ramen.
Dubbele medeklinker
Soms krijgt een meervoud voor de uitspraak een dubbele medeklinker:
Top > toppen, kapstok > kapstokken.
Als het voor de uitspraak niet hoeft gebeurt dat niet: kieviten, leeuweriken.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het meervoud van matras?
A
matrasen
B
matrassen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het meervoud van viezerik?
A
viezeriken
B
viezerikken

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het meervoud van dreumes?
A
dreumessen
B
dreumesen

Slide 7 - Quizvraag

woorden op -s of -f
Soms verandert de spelling vanwege de klank:
laars > laarzen, groef > groeven.
Als dat niet nodig is gebeurt dat niet:
paraaf > parafen

Slide 8 - Tekstslide

Wat is het meervoud van fotograaf?
A
fotograven
B
fotografen

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het meervoud van troef?
A
troeven
B
troefen

Slide 10 - Quizvraag

Meervoud op -eren of met trema
Sommige woorden krijgen een meervoud op -eren:
kind > kinderen, ei > eieren.

Woorden die op -ee of -ie eindigen krijgen een trema:
porie > poriën, bacterie > bacteriën.
Als de klemtoon op de laatste lettergreep valt, komt het trema op een extra e:
zee > zeeën, melodie > melodieën.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het meervoud van idee?
A
ideën
B
ideeën

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het meervoud van kopie?
A
kopieën
B
kopiën

Slide 13 - Quizvraag

Meervoud op -s
Je schrijft de -s altijd aan het woord vast, behalve als dat niet kan vanwege de uitspraak:
optie > opties, cadeau > cadeaus.
Maar: taxi > taxi's, extra > extra's.

Je schrijft ook altijd 's bij woorden op -y:
hobby > hobby's, lobby > lobby's


Slide 14 - Tekstslide

Wat is het meervoud van trema?
A
tremas
B
trema's

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het meervoud van café?
A
café's
B
cafés

Slide 16 - Quizvraag

Woorden op -um of -cus
Sommige Latijnse woorden krijgen een meervoud op -i of -a:
medicus > medici, technicus > technici.
centrum > centra, datum > data.
Woorden op -um zijn zo gewoon geworden in het Nederlands dat een meervoud met -s ook goed is:
centrums, museums.

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het meervoud van politicus?
A
politica
B
politici

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het meervoud van datum?
A
data
B
datums

Slide 19 - Quizvraag

Juist
Onjuist
Skies
Ski's
Feeen
Feeën
Moniken
Monikken
Auto's
Autos
Bacteriën
Bacteries
Politicussen
Politici

Slide 20 - Sleepvraag

Verkleinwoordje

Slide 21 - Tekstslide

Woord verkleinen?
- je erachter, maar..... uitzondering
1. pje / tje / etje: bloempje / lepeltje / dingetje
2. etje: dan verdubbeling medeklinker    vb: sterretje
3. -ng, dan nk: vb koning / koninkje
4. eindigt op o, a, u, e: dan verdubbeling : vb omaatje / menuutje
5. -y: dan 'tje : vb baby'tje / essay'tje

Slide 22 - Tekstslide

Samenstellingen

Slide 23 - Tekstslide

Wat is een
samenstelling?

Slide 24 - Woordweb

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Hoe kan je dit op twee manieren lezen?

Slide 27 - Tekstslide

  • Als de samenstelling van een woord ook één persoon of ding betekent, dan schrijf je het aan elkaar. Ook als het woord erg lang wordt.

  1. kindercarnavalsoptochtvoorbereidingswerkzaamheden

  1. lagekostenluchtvaartmaatschappij

Slide 28 - Tekstslide

Als er verwarring is over de uitspraak, komt er een koppelteken (-) tussen de woorden


Klinkerbotsing:
zee-egel
auto-ongeluk


Slide 29 - Tekstslide

Samenstelling -en, -e, -s
  • Groentesoep of groentensoep?
  • kippehok of kippenhok?
  • rodekool of rodenkool?

Slide 30 - Tekstslide

voorbeeld
Braam + jam -> bramenjam
boek + tas -> boekentas
stoel + dans -> stoelendans

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video

De hoofdregels
1. ZNW met meervoud van het zelfstandig naamwoord op -en?
Rozengeur, paardenbloem 
2. ZNW met meervoud op -es? -> e
Horlogezaak, aspergesoep
3. ZNW met meervoud op -en en -es? ->  e 
Groentesoep, secondelijm
2. Linkergedeelte geen zelfstandig naamwoord of een uitdrukking -> -e
goedemorgen, bolleboos, beresterk



Slide 33 - Tekstslide

Wat is het meervoud van seconde?
A
seconde
B
secondes
C
secondes/seconden
D
seconden

Slide 34 - Quizvraag

uitzonderingen op de hoofdregels 
1. Zelfstandige naamwoorden met geen letterlijke, maar een versterkende betekenis: apetrots, beresterk, takkewijf
2. Unieke personen en zaken: Koninginnedag, hellevuur, maneschijn
3.Samenstellingen waarbij de aparte delen onherkenbaar zijn: 
papegaai, bakkebaard, bullebak

Slide 35 - Tekstslide


Jullie zijn BEER + GOED bezig! Je bent een echte BOL + BOOS
A
berengoed, bollenboos
B
beregoed, bolleboos
C
berengoed, bolleboos
D
beregoed, bollenboos

Slide 36 - Quizvraag

In de (1) stond vermeld dat de minister een (2) was.
A
1 = krantekop 2 = huilebalk
B
1 = krantenkop 2 = huilebalk
C
1 = krantekop 2= huilenbalk
D
1 = krantenkop 2= huilenbalk

Slide 37 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Paardebloem
B
Paardenbloem

Slide 38 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Maneschijn
B
Manenschijn

Slide 39 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Kampioenschaal
B
Kampioensschaal

Slide 40 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Tarwekorrel
B
Tarwenkorrel

Slide 41 - Quizvraag

De (1) denkt dat we op 30 april nog steeds (2) vieren.
A
1 = bakkerszoon 2= Koninginnedag
B
1 = bakkerszoon 2 = Koninginnendag
C
1= bakkerzoon 2= Koninginnedag
D
1= bakkerzoon 2 =Koninginnendag

Slide 42 - Quizvraag

Samenstellingen met een tussenklank-s

Je schrijft de tussenklank-s als je die hoort in de samenstelling.

  • Dorp + gek = dorpsgek

  • Dorp + straat = dorpsstraat

Slide 43 - Tekstslide

Als het tweede deel van de samenstelling begint met een 's', hoor je niet of er een tussenklank-s moet staan.


Vervang dan tweede deel door een ander woord.
  • Station + straat

  • Meisje + speelgoed

  • voorjaar + show

  • bruid + sluier

Slide 44 - Tekstslide

Wat zijn de regels bij tussenletters?
Er zijn diverse vormen van samenstellingen:
- Geen tussenletter                     telefoonhoesje - tafelpoot
- Tussenletters -en-                    bloemenwinkel - leerlingenraad
- Tussenletter -e-                         apetrots - gemeentebestuur
- Tussenletters -s-                       koningszoon - personeelschef


Belangrijk: het eerste deel van de samenstelling bepaalt de regel!


Slide 45 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Aan de slag


Werkboekje
  • blz 297, opdr 1 t/m 3
  • blz 298 en 299, opdr 1, 2, 3
  • blz 300 en 301, opdr 1 en 2
  • gemengde opgaven: blz 300 en 301: opg 1 t/m 4



Slide 49 - Tekstslide