werkwoordspelling
1 / 38
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Voor het spellen van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd gebruik je 't ex-kofschip
A
waar
B
niet waar
Slide 2 - Quizvraag
Voor het spellen van het voltooid deelwoord gebruik je 't ex-kofschip
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Casper (branden) zijn vingers gisteren.
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden
Slide 4 - Quizvraag
Sommige leerlingen (roken) stiekem in het park.
A
rookte
B
rookten
C
rookde
D
rookden
Slide 5 - Quizvraag
Daarvoor zijn ze flink (straffen).
A
gestraft
B
gestrafd
C
gestrafft
D
gestraffd
Slide 6 - Quizvraag
Maak een goede zin van minstens 4 woorden met het woord 'verteld'
Slide 7 - Open vraag
Wat ... (gebeuren) is, is ... (gebeuren).
A
gebeurt, gebeurd
B
gebeurd, gebeurt
C
gebeurt, gebeurt
D
gebeurd, gebeurd
Slide 8 - Quizvraag
Maar iedereen heeft weleens (falen).
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen
D
gevaald
Slide 9 - Quizvraag
(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
Vin
B
Vint
C
Vindt
D
Vind
Slide 10 - Quizvraag
Meneer Jansen (vinden) het hopelijk wel wat.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vin
Slide 11 - Quizvraag
De gebiedende wijs spel je net als de ik-vorm van een persoonsvorm
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
Geef die fiets hier!
A
Goed
B
Fout
Slide 13 - Quizvraag
Wordt eens wakker!
A
Goed
B
Fout
Slide 14 - Quizvraag
Beantwoord de brief vandaag nog!
A
Goed
B
Fout
Slide 15 - Quizvraag
Slide 16 - Tekstslide
Noem een Engels werkwoord dat in het Nederlands wordt gebruikt
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Tekstslide
Ook Marle en Noa hebben (beloven),
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd
Slide 19 - Quizvraag
hun vingers niet meer te (branden).
A
brandden
B
brandde
C
brande
D
branden
Slide 20 - Quizvraag
Werkwoorden die uit het Engels zijn overgenomen worden anders vervoegd dan werkwoorden die oorspronkelijk Nederlands zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 21 - Quizvraag
Mijn moeder heeft alle familieleden op de foto ... (taggen).
A
getagd
B
getaggd
C
getagged
D
getagt
Slide 22 - Quizvraag
Toen het bezoek weg was ... (crashen) Pim op de bank.
A
chrashete
B
chraste
C
chrashte
D
chrashtte
Slide 23 - Quizvraag
Gisteren heb ik het document al ... (downloaden)
A
down geload
B
gedownload
C
gedownloat
D
gedownloadt
Slide 24 - Quizvraag
Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 25 - Quizvraag
Als Bas nu eens een beetje (opschuiven),
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd
Slide 26 - Quizvraag
dan kan Veerle haar spullen beter (verspreiden).
A
verspreide
B
verspreiden
C
verspreidde
D
verspreidden
Slide 27 - Quizvraag
Met het geld dat hij heeft ... (verdienen), ... (betalen) Freek zijn sportabonnement.
A
verdiend, betaalt
B
verdient, betaalt
C
verdiend, betaald
D
verdient, betaaldt
Slide 28 - Quizvraag
Heeft iedereen zijn naam op Julius' schoenen (vermelden)?
A
vermeld
B
vermelt
C
vermeldt
D
vermold
Slide 29 - Quizvraag
Mevrouw Peters (zetten) die van haar er gisteren nog op.
A
zet
B
zetten
C
zette
D
zat
Slide 30 - Quizvraag
Nu (gebeuren) het gelukkig niet meer.
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt
D
gebeuren
Slide 31 - Quizvraag
En anders is het corveeën ook weer zo (gebeuren).
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt
D
gebeuren
Slide 32 - Quizvraag
De foto's die Sam van het feest gemaakt had, ... (sharen) hij via social media met zijn vrienden.
A
sharede
B
sharde
C
sharete
D
sharedte
Slide 33 - Quizvraag
Het ... (bevreemden) me niet dat Boy nu alweer in moeilijkheden ... (verkeren).
A
bevreemd, verkeert
B
bevreemt, verkeert
C
bevreemdt, verkeerd
D
bevreemdt, verkeert
Slide 34 - Quizvraag
Ik heb Vincent eerlijk ... (vertellen), wat dit nieuws voor hem ... (betekenen).
A
vertelt, betekent
B
verteld, betekent
C
vertelt, betekend
D
verteld, betekend
Slide 35 - Quizvraag
Dan (beloven) dat veel voor de toets
A
beloovt
B
beloovd
C
beloofd
D
belooft
Slide 36 - Quizvraag
Hopelijk hebben jullie van deze quiz wat (leren).
A
geleerd
B
geleert
C
geleerdt
D
geleren
