les 8: H9 Het strafproces en H10 De verdachte

Strafrecht les 8
H9 Het strafproces 
H10 De verdachte
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
RechtMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Strafrecht les 8
H9 Het strafproces 
H10 De verdachte

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze onderwerpen horen bij het
A
formeel strafrecht
B
materieel strafrecht

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat gaan we bespreken:
H9 Strafproces
1. Inhoud strafprocesrecht
2. Rechtsbronnen strafprocesrecht
3. Drie fasen strafproces

H10 De verdachte
1. Wie is de verdachte?
2. Wat zijn de rechten van de verdachte?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.1 Het strafproces
  • Van strafbaar feit tot straf
  • Het strafproces beschrijft de periode vanaf het moment dat het strafbaar feit wordt ontdekt tot het moment waarop de veroordeelde zijn straf heeft ondergaan. 
  • Het geeft regels over hoe politie en justitie verdachte van een strafbaar feit kunnen:

- opsporen: - dwangmiddelen als gereedschap (tegen wil verdachte)
                      - rechten van verdachte (bijv. nemo-teneturbeginsel)
- vervolgen: - hoe wordt een zaak tegen een verdachte vervolgt
- berechten: - gang van zaken tijdens rechtszaak (rol verdachte/raadsman, OvJ en rechter)
                       - rechtsmiddelen (tegen uitspraak opkomen bij hogere rechter)
- bestraffen: - regels over de tenuitvoerlegging van straffen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

9.2 Rechtsbronnen
  • Wetten: - Wetboek van Strafvordering (Sv)                                                                                                       - bijzondere wetten (bijv. Opiumwet, WVW, WWM)
  • Jurisprudentie
  • Internationale verdragen

Art. 1 Sv= Het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel en zegt:
Het hele strafprocesrecht moet in formele wetten geregeld worden.
Dit volgt ook uit:
- Muilkorfarrest en schaduw-arresten





Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kunnen er regels van strafprocesrecht staan in wetten van formele zin, zoals de Opiumwet?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kunnen er regels van strafprocesrecht staan in een APV van de gemeente?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

9.3 Drie fasen van het strafproces
  1. Vooronderzoek:                                                                                                                                       - voorbereiding strafzaak                                                                                                                     - opsporingsonderzoek/onderzoek door rechter-commissaris                                                      
  2. Terechtzitting                                                                                                                                            - als OvJ heeft beslist dat zaak voor rechter moet komen                                                              - verdachte wordt gedagvaard voor zitting                                                                                        - strafrechter doet onderzoek en uitspraak                                                                                                                                                                                                        
  3. Tenuitvoerlegging
        - uitvoering straf veroordeelde (OM ziet hierop toe)




Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wie leidt het vooronderzoek?
A
Officier van Justitie
B
Politiehoofd
C
Rechter-commissaris

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als er getuigen worden gehoord door de politie in een zaak over een overval, in welke fase bevindt zich de zaak dan? In de fase van:
A
tenuitvoerlegging
B
terechtzitting
C
vooronderzoek

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als de OvJ besluit om in een zaak de verdachte te vervolgen, hoe heet dit dan?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

welke fase van de strafzaak?
Piet wordt verhoord door de politie
A
vooronderzoek
B
onderzoek ter terechtzitting
C
tenuitvoerlegging

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke fase van de strafzaak?
Piet moet zich melden bij de reclassering voor zijn werkstraf
A
vooronderzoek
B
onderzoek ter terechtzitting
C
tenuitvoerlegging

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke fase van de strafzaak?
Piet heeft een dagvaarding ontvangen van de ovj
A
vooronderzoek
B
onderzoek ter terechtzitting
C
tenuitvoerlegging

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke fase van de strafzaak?
De politie heeft een telefoontap lopen op de telefoon van Piet
A
vooronderzoek
B
onderzoek ter terechtzitting
C
tenuitvoerlegging

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke fase van de strafzaak?
Piet hoort de strafeis van de ovj
A
vooronderzoek
B
onderzoek ter terechtzitting
C
tenuitvoerlegging

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke fase van de strafzaak?
Bij de rechter-commissaris wordt een getuige namens Piet gehoord op verzoek van zijn advocaat
A
vooronderzoek
B
onderzoek ter terechtzitting
C
tenuitvoerlegging

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

 10.1 De verdachte
- De hoofdpersoon in het strafrecht
- Tevens object van onderzoek

- Verdachte of dader..? 
- Onschuldig, tenzij.. 
= onschuldpresumptie

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wetboekopdrachtje:
In welk artikel is omschreven wie de verdachte is?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Art. 27 Sv
Lid 1:
Als verdachte wordt aangemerkt, degene te wiens aanzien
- uit feiten en omstandigheden
- een redelijk vermoeden
- van schuld aan een strafbaar feit 
voortvloeit.


Lid 2:
Vervolgens, degene tegen wie de vervolging gericht is.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feiten en omstandigheden
Arrest Hollende kleurling

Diep in de nacht loopt een kleurling versneld door een buurt in Amsterdam die slecht bekend staat. Twee surveillerende agenten zien de man uit de richting van een café komen dat bekend staat als een verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen. Hierdoor vermoeden de agenten dat de man verdovende middelen bij zich heeft en houden ze hem aan om hem te fouilleren. De verdachte houdt zijn hand voortdurend in zijn linker jaszak, waardoor agent A vermoedt dat daar de verdovende middelen in zitten.

De twee agenten houden de man vervolgens aan op verdenking van het opzettelijk bezitten van verdovende middelen. De verdachte verzet zich tegen overbrenging naar het politiebureau. Ondertussen heeft de verdachte zijn hand uit zijn linker jaszak gehaald en is er een zilveren wikkel uit de jaszak gevallen. Deze wikkel bleek heroïne te bevatten. De verdachte werd door het OM vervolgd voor het in bezit hebben van heroïne en het verzetten tijdens de arrestatie.

Was er op basis van feiten en omstandigheden sprake van een redelijk vermoeden?
  

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mocht hij als verdachte worden aangemerkt?
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feiten en omstandigheden
Arrest Hollende kleurling: onvoldoende feiten en omstandigheden om redelijk vermoeden aan te nemen (voorgevoel telt niet)

Het Hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat een kleurling hard uit de richting van een als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van drugs bekendstaand café komt lopen, niet voldoende is om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in art. 27 Sv of van ernstige bezwaren. De kleurling mocht niet als verdachte worden aangemerkt. Hierdoor was het staande houden en het onderzoek aan de kleding door de agenten niet rechtmatig. Doordat het bewijs niet op rechtmatige wijze verkregen is, volgt er vrijspraak voor de verdachte.


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feiten en omstandigheden
Arrest Stormsteeg
Een man liep met zijn handen in zijn jaszakken op de rijbaan van de Stormsteeg, een plek die bekend stond omdat er veel opiumdelicten werden gepleegd. Toen de man agenten voor zich zag verschijnen, stopte hij plotseling met lopen en rende hij hard weg. De man werd tegengehouden en gefouilleerd. Er werd 3,3 gram heroïne gevonden.

Redelijk vermoeden van schuld op basis van feiten en omstandigheden?



Slide 25 - Tekstslide

Volgens de Hoge Raad waren de plotselinge schrikreactie van de man toen hij de politie zag, met de loopversnelling die daarop volgde en de algemene bekendheid dat rond de Stormsteeg veel opiumdelicten gepleegd worden, voldoende grond voor ernstige bezwaren tegen de verdachte dat deze zich schuldig had gemaakt aan een opiumdelict.
Mocht hij als verdachte worden aangemerkt?
A
Ja
B
Nee

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Feiten en omstandigheden
Arrest Stormsteeg: vergelijkbare casus, maar hier wel verdachte 
Volgens de Hoge Raad waren de plotselinge schrikreactie van de man toen hij de politie zag, met de loopversnelling die daarop volgde en de algemene bekendheid dat rond de Stormsteeg veel opiumdelicten gepleegd worden, voldoende grond voor ernstige bezwaren tegen de verdachte (dit is (meer dan) een redelijk vermoeden van schuld op basis van feiten en omstandigheden) dat deze zich schuldig had gemaakt aan een opiumdelict.
De fouillering in de zin van art. 9 lid 5 Opiumwet (nu art. 9 lid 2 Opiumwet) en het verkregen bewijs waren dus rechtmatig. Het cassatiemiddel was onterecht voorgesteld. De Hoge Raad verwierp het beroep.

Slide 27 - Tekstslide

Hof Amsterdam 03 juni 1977, NJ 1978, 601 (Hollende Kleurling)
(ECLI:NL:GHAMS:1977:AB7142)

Essentie
Dit bekende arrest heeft betrekking op onrechtmatig verkregen bewijs, alsmede op de criteria die bepalen wanneer een persoon wordt aangemerkt als een verdachte. Volgens art. 27 Sv moet het redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit blijken uit feiten en omstandigheden. Alleen dan kan iemand worden gezien als verdachte. Dit redelijk vermoeden mag dus niet zijn gebaseerd op bijvoorbeeld een voorgevoel. Uit dit arrest blijkt dat het niet altijd eenvoudig is om het onderscheid te maken tussen verdachte en niet-verdachte personen.

Rechtsregel
De vraag die het hof moest beantwoorden, was: is het bewijs (de heroïne) op rechtmatige wijze verkregen? Het hof beantwoordde deze vraag negatief. Enkel de omstandigheid dat iemand uit de richting van een café komt lopen, dat bekend staat om handel en gebruik van verdovende middelen, levert geen redelijk vermoeden op van enig strafbaar feit als bedoeld in art. 27 Sv.

Voor wederspannigheid moest het hof bepalen of de fouillering rechtmatig was. Om tot fouillering over te gaan, moet er sprake zijn van ‘ernstige bezwaren’, d.w.z. dat er meer dan een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit aanwezig dient te zijn. Dit is een zwaardere graad dan enkel de verdenking. Vast moest komen te staan of de man überhaupt verdachte was geweest in de zin van art. 27 Sv. Het hof antwoordde ontkennend. De feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot fouillering, waren onvoldoende om een verdenking op te funderen. Wat de agenten hadden waargenomen, leverde op zichzelf geen grond op voor verdenking, laat staan voor ernstige bezwaren.

Inhoud arrest
Twee agenten surveilleren in de buurt van de Warmoesstraat in het centrum van Amsterdam. Ze zien een man met donkere huidskleur op hen af komen lopen uit de richting van het café Caribian Nights. Dit café stond bij de politie bekend als een verzamelplaats voor handelaren in en gebruikers van verdovende middelen. De man, op wie de ogen van de agenten gericht zijn, houdt zijn hand stevig in zijn linker jaszak. De agenten vermoeden op grond hiervan, dat de man verdovende middelen bij zich draagt. Ze houden hem staande en vragen om zijn legitimatie. Omdat hij weigert zich te legitimeren, besluiten de agenten om een identiteitsfouillering (art. 55b Sv) uit te voeren. De man verzet zich hier hevig tegen en bijt zelfs een van de agenten. Ook tijdens het verzetten houdt hij zijn hand in zijn zak. Wanneer hij echter per ongeluk toch zijn hand uit zijn jaszak haalt, laat hij een wikkel heroïne op de grond vallen. Hij wordt aangehouden voor drugsbezit (art. 1 & 2 Opw (oud)) en wederspannigheid (art. 180 Sr).

Het hof oordeelde als volgt.

“O. met betrekking tot het onder I ten laste gelegde:

dat o.g.v. het hiervoren overwogene moet worden aangenomen dat het aantreffen door de verbalisanten N. en B. van de wikkel van zilverpapier welke heroine bleek te bevatten het resultaat is geweest van een optreden van die verbalisanten waarbij de geldende wettelijke voorschriften niet met voldoende zorgvuldigheid in acht zijn genomen en hetwelk mitsdien niet rechtmatig kan worden geacht, namelijk:een staande houden van X., zonder dat de daarvoor in art. 52 jo. 27 Sv. gestelde voorwaarde was vervuld dat hij — naar objectieve maatstaven — als ‘verdachte’ mocht worden aangemerkt, en
een onderzoek aan de kleding, hetwelk werd aangevangen zonder dat de ingevolge art. 56, lid 1, Sv. en art. 9, lid 5, Opiumwet (oud) vereiste ‘ernstige bezwaren’ tegen X bestonden;
dat het Hof, gelet op het vorenstaande, van oordeel is dat bij gebreke van voldoende op rechtmatige wijze verkregen wettige bewijsmiddelen het onder I ten laste gelegde niet bewezen kan worden geacht.”
“O. met betrekking tot het onder II ten laste gelegde:

dat niet is gebleken dat de genoemde opsporingsambtenaren, toen zij verdachte als zodanig staande hielden en aan zijn kleding wilden gaan onderzoeken, op heterdaad hadden ontdekt dat verdachte heroïne in bezit althans aanwezig had en evenmin dat zij daartoe een vermoeden hadden dat was gegrond op meer dan de volgende feiten en omstandigheden: dat zij op tijd en plaats voormeld een kleurling hard zagen lopen, komende uit de richting van het hun als verzamelplaats van handelaren en gebruikers van verdovende middelen bekende cafe Caribian Nights;dat een en ander niet oplevert een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit als bedoeld in art. 27 Sv. en evenmin ernstige bezwaren waardoor dit optreden — staande houden en aan de kleding onderzoeken — rechtmatig zou zijn;
dat dit niet anders werd doordat verdachte zijn linkerhand in zijn linker jaszak bleef houden en N. en B. hierin aanleiding vonden hem vervolgens aan te houden en vast te pakken;
dat derhalve niet is bewezen dat voornoemde opsporingsambtenaren hierbij in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren zodat verdachte van het hem onder II ten laste gelegde moet worden vrijgesproken;”
“O. dat verdachte derhalve zowel van het onder I als van het onder II ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.”
Redelijk vermoeden
Gradaties van verdenking:

1. Aanwijzing (te licht om redelijk vermoeden aan te nemen)
2. Redelijk vermoeden (art. 27 lid 1 Sv)
     Verdenking is objectiveerbaar en dus niet op gevoel maar op basis van feiten en omstandigheden!: een derde zal dus hetzelfde vermoeden hebben
3. Ernstige bezwaren (gaat verder dan redelijk vermoeden)

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schuld aan een strafbaar feit
Schuld
Verdenking is individualiseerbaar: het gaat om bepaalde persoon of personen, te onderscheiden van massa

Een strafbaar feit
Verdenking is concretiseerbaar: het gaat om bepaald strafbaar feit, welk strafbaar feit precies is niet relevant (moord of doodslag bijv.)

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

10.2 Rechten van verdachte
Iemand als verdachte aanmerken is van belang, omdat dan opsporingsbevoegdheden kunnen worden toegepast, terwijl de verdachte zich kan beroepen op bepaalde rechten.

  • Recht op informatie: van welk feit verdacht (art. 6 EVRM)
  • Zwijgrecht/geven cautie voor verhoor/nemo-teneturbeginsel/pressieverbod (art. 29 Sv)     Identificatieplicht geldt wel
  • Recht op raadsman/advocaat (art. 28 Sv)
  • Recht op inzage processtukken (art. 30 e.v. Sv)

Ten slotte: de Zaanse verhoormethode in beeld..

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Op welk punt gaat het in beide zaken mis mbt de rechten van de verdachte?
A
zwijgrecht
B
pressieverbod
C
cautie

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies