8.4 Veranderende ecosystemen

Veranderende ecosystemen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Veranderende ecosystemen

Slide 1 - Tekstslide

Eerst een vraag over 
De stikstofkringloop

Slide 2 - Tekstslide

Welke N-bevattende stof nemen alle planten op?
A
nitraat
B
nitriet
C
ammonium
D
DNA

Slide 3 - Quizvraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Successie

Slide 16 - Tekstslide

Successie
  1. Pioniersoort: heeft ruime tolerantie voor veel abiotische factoren
  2. Successie: opeenvolging van levensgemeenschappen dankzij natuurlijke processen
  3. Subclimaxstadium: waar een ecosysteem soms blijft hangen door een biotische factor of beheer
  4. Climaxstadium: laatste fase van successie waarbij zich amper nieuwe soorten vestigen

Slide 17 - Tekstslide

Even checken...

Slide 18 - Tekstslide

De zon heeft het meeste invloed op..
A
een climaxstadium
B
een pioniersstadium

Slide 19 - Quizvraag

In welk stadium heb je meer interspecifieke concurrentie?
A
subclimaxstadium
B
climaxstadium
C
pioniersstadium

Slide 20 - Quizvraag

Hier heb je veel humus:
A
pioniersstadium
B
climaxstadium

Slide 21 - Quizvraag

Pioniersstadium

  • weinig soorten
  • weinig interspecifieke relaties
  • kleine biomassa
  • grote invloed abiotische factoren
  • geen humus (bij primaire successie)
Climaxstadium

  • veel soorten
  • veel interspecifieke relaties
  • grote biomassa
  • kleine invloed abiotische factoren
  • veel humus

Slide 22 - Tekstslide

Het stabielst is een ecosysteem in het...:
A
climaxstadium
B
subclimaxstadium
C
pioniersstadium
D
zuidelijk halfrond

Slide 23 - Quizvraag

Ik weet hoe van een eenvoudig ecosysteem een complex ecosysteem tot stand komt.
A
eens
B
oneens

Slide 24 - Quizvraag