werkwoordspelling

Werkwoordspelling
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Werkwoordspelling

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Welkom
- Doelen
- Instructie
- Aan het werk
- Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Aan het einde van de les

- weet je hoe je persoonsvormen in een zin kunt vinden
- kun je meerdere persoonsvormen in een zin goed schrijven

Slide 3 - Tekstslide

Meerdere persoonsvormen
Veel zinnen zijn samengesteld: twee (of meer) zinnen samengevoegd. 
                                                                  Meerdere persoonsvormen? 


Zet de zin in een andere tijd                werkwoorden die veranderen, zijn persoonsvormen. 


Slide 4 - Tekstslide

Voorbeelden
Paul heeft veel huiswerk en wil dat niet maken. 
Paul had veel huiswerk en wilde dat niet maken. 

Doordat het regende, gebeurde dat ongeluk. 
Doordat het regent, gebeurt dat ongeluk. 

Ik heb de hele tijd gewacht, maar dat had hij niet door. 
Ik had de hele tijd gewacht, maar dat heeft hij niet door. 

Slide 5 - Tekstslide

Let op! 
Sommige woorden zijn afgeleid van een werkwoord. 
Het afgebrande huis werd opnieuw gebouwd. 
Afgebrande = bijvoeglijk naamwoord             dit schrijf je zo kort mogelijk.

Het (verbreden) fietspad is mooi aangelegd. 
Het verbrede fietspad is mooi aangelegd. 

Slide 6 - Tekstslide

Aan het werk
Wat?                              Opdr. 1, 6 t/m 8, 9, 11 t/m 13 op blz. 189 - 193
Hoe?                              Zelfstandig, in stilte
Hulp?                            Vraag je duo of aan mij
Klaar?                           -
Uitkomst?                  Nakijken 
Huiswerk?                 Maandag 6/12: opdrachten deze week

Slide 7 - Tekstslide

Ik kan werkwoorden in samengestelde zinnen goed schrijven.
A
Ja
B
Nee

Slide 8 - Quizvraag

Bram (voetballen) altijd wanneer hij de kans (krijgen).
A
voetbalt, krijgd
B
voetbalt, krijgt
C
voetbaldt, krijgt
D
voetbald, krijgd

Slide 9 - Quizvraag

Het (zijn) niet de eerste keer dat dit (gebeuren).
A
is, gebeurt
B
is, gebeurdt
C
is, gebeurd

Slide 10 - Quizvraag

Wat (zijn) hier nu eigenlijk (gebeuren)?
A
is, gebeurt
B
is, gebeurd

Slide 11 - Quizvraag