Week2_3HV__Poezie_H2_FiguurlijkTaalgebruik

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Toets poëzie- en verhaalanalyse in PTO week 
Inhoud: 
  • beeldspraak
  • stijlfiguren
  • rijmschema
  • dichtvormen
  • verhaalanalyse

Slide 2 - Tekstslide

Planning
Deze week:

  • beeldspraak
  • stijlfiguren
  • rijmschema (en evt. dichtvormen)

Ik mail jullie de stof (= de precieze blz. uit het boek) 

Slide 3 - Tekstslide

beeldspraak

Slide 4 - Tekstslide

Doel van de les
Je leert:
- beeldspraak te herkennen


Slide 5 - Tekstslide

Letterlijk of figuurlijk
Taal kun je op verschillende manieren gebruiken: letterlijk en figuurlijk.

Kijk naar de volgende zin: Dat is een vreemde vogel.

Je kunt hier letterlijk een vreemde vogel bedoelen. Bijvoorbeeld een vogel met een vreemde kleur of snavel.

Je kunt deze zin ook figuurlijk bedoelen. Je vindt iemand een vreemd mens.


Slide 6 - Tekstslide

Beeldspraak 
Om te weten met welke beeldspraak je te maken hebt, is het handig te weten wat er met object en beeld wordt bedoeld. 

Het object is datgene/diegene waarover het gaat in de tekst. 

Het beeld is het plaatje dat gebruikt wordt om het object te omschrijven.

Slide 7 - Tekstslide

Beeldspraak
Bij figuurlijk taalgebruik, gebruik je een beeld voor iets.

In de voorbeeldzin 'Dat is een vreemde vogel.' gebruik je het beeld vogel voor een mens.

Met beelden probeer je duidelijke te maken wat je bedoelt. Beeldspraak wordt veel gebruikt in gedichten.
Voorbeelden van beeldspraak

Ze kookt van woede. Ze kookt natuurlijk niet letterlijk. Ze is heel kwaad.

Je gebruikt het beeld 'koken 'voor 'heel kwaad zijn'.

Het schilderij springt van het doek. In het schilderij zijn waarschijnlijk felle kleuren gebruikt. Het springt niet letterlijk van het doek af.

Je gebruikt het beeld 'springen' voor 'het gebruik van felle kleuren'.




Slide 8 - Tekstslide

Beeldspraak (4)
Vergelijking
Metafoor
Personificatie
Metonymie

Slide 9 - Tekstslide

Vergelijking
Object en beeld staan allebei in de zin, zoals 'hij is zo sterk als een beer'.

De persoon wordt vergeleken met de beer.

Slide 10 - Tekstslide

Metafoor
Alleen het beeld wordt genoemd, zoals 'die ezel is alweer te laat' of 'de prinses van de klas is weer te laat.'

De persoon (die vergeleken wordt met een ezel/prinses) wordt niet genoemd. 

Slide 11 - Tekstslide

Personificatie

Een dier/ding wordt voorgesteld met menselijke eigenschappen/ gedragingen, zoals 'de wind huilt'. of 'de zon streelde onze wangen',

De wind kan niet huilen, de zon kan niet strelen. Een persoon kan dit wel. De wind en de zon worden voorgesteld met menselijke eigenschappen.

Slide 12 - Tekstslide

Metonymie (zie blz 64)

Er wordt iets genoemd dat een relatie heeft met het object maar het niet helemaal is, zoals 'ik heb de ijzers ondergebonden' voor 'ik heb mijn schaatsten aangetrokken'.

Het woord ijzers wordt gebruikt voor schaatsen. 

Nog een voorbeeld: 'De kamer stelde kritische vragen aan de minister.' De kamer is de ruimte, de parlementsleden die zich in de kamer bevinden worden hiermee bedoeld.

Slide 13 - Tekstslide

Die jongen werd zo rood als een biet.
(wat is dit?)
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 14 - Quizvraag

Antwoord

De jongen werd zo rood als een biet = vergelijking

Object en beeld staan allebei in de zin, zoals 'hij is zo sterk als een beer'.

De persoon wordt vergeleken met de kleur van een biet.

Slide 15 - Tekstslide

De toren kijkt uit over de stad.

(wat is dit?)
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 16 - Quizvraag

Antwoord

De toren kijkt uit over de stad = personificatie.

De toren (levenloos ding) wordt voorgesteld als een persoon.
Een dier/ding wordt voorgesteld met menselijke eigenschappen/ gedragingen, zoals 'uitkijken'. 

Slide 17 - Tekstslide

0

Slide 18 - Video

Wat ga je doen? 
  1. Je maakt de volgende opdrachten uit het boek
    Blz. 21 (opdracht 1 en 2)
  2. Klaar? Top!  Ga verder met opdracht 1 en 2 bladzijde 64.

Slide 19 - Tekstslide

Planning
Toets poëzie- en verhaalanalyse in PTO week 
Inhoud: 
  • beeldspraak
  • stijlfiguren
  • rijmschema
  • dichtvormen
  • verhaalanalyse

Slide 20 - Tekstslide

Planning
Deze week:

  • beeldspraak
  • stijlfiguren
  • rijmschema (en evt. dichtvormen)

Ik mail jullie de stof (= de precieze blz. uit het boek) 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Even herhalen - Beeldspraak 

Welke vormen van beeldspraak hebben we besproken??



Slide 23 - Tekstslide

Beeldspraak (4)

  • Vergelijking
  • Metafoor
  • Personificatie
  • Metonymie

Slide 24 - Tekstslide

Stijlfiguren - deel 1

  • Tegenstelling 
  • Herhaling 
  • Opsomming 
  • Overdrijving (hyperbool)


Slide 25 - Tekstslide

Ik heb een eeuw op je moeten wachten..

Slide 26 - Tekstslide

Antwoord
Overdrijving

De persoon heeft vast geen eeuw op iemand moeten wachten...

Slide 27 - Tekstslide

Zij was eerst Miss Almelo, toen Miss Holland en uiteindelijk Miss World.

Slide 28 - Tekstslide

Antwoord
Opsomming

Een opsomming gebruik je om iets te benadrukken, vaak wordt de opsomming steeds sterker (climax). 

Andersom kan ook (de opsomming verzwakt steeds):
Hij is wereldberoemd, nou ja… in Nederland, eh in Zaltbommel dan. Ik bedoel: daar hebben ze van hem gehoord.

Slide 29 - Tekstslide



Ik heb voor goed geld, slechte spullen gekocht.

Slide 30 - Tekstslide

Antwoord
Tegenstelling

Bij een tegenstelling worden tegengestelde dingen gecombineerd zodat ze meer opvallen (ik heb bij goed geld, slechte dingen gekocht).

Slide 31 - Tekstslide



Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen.
Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!

Slide 32 - Tekstslide

Antwoord
Herhaling 
Ja, ja, je kunt me nog meer vertellen.
Nooit, nooit ga ik daar nog eens naar toe!
Je gebruikt twee keer hetzelfde woord om er aandacht op te vestigen.

Nog een voorbeeld van een gedicht: 
O als ik dood zal, dood zal zijn
Kom dan en fluister, fluister iets liefs
J.H. Leopold:

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Video

Wat ga je doen? 

Maken:
Stijlfiguren, opdracht 1 en 2 (blz 109) 

Klaar? Maak blz. 64 als je het nog niet af had.
Dit moet klaar zijn in de les!



Slide 35 - Tekstslide