Les 6: de werking van het oog

Les 6: de werking van het oog
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 6: de werking van het oog

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de bouw en werking van het oog beschrijven.

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud
-Herhalingsopgaven
-Uitleg de werking van het oog
-Opgave 
-Filmpje

Slide 3 - Tekstslide

In de afbeelding is een doorsnede van een oog schematisch getekend.
Geef de namen van onderdeel 1, 2, 6, 9, 10.

Slide 4 - Open vraag

Welk deel van een oog zorgt ervoor dat je scherp kunt zien?

Slide 5 - Open vraag

Een oogarts kan bloedvaten zien als ze door de pupil in het oog kijkt (zie afbeelding). Vanuit de oogzenuw verspreiden de bloedvaten en zenuwen zich over het oog. In de afbeelding zijn de blinde vlek en de gele vlek aangegeven.

Vul de namen van de genummerde delen in.

Slide 6 - Open vraag

Een lichtstraal die een oog binnenkomt, gaat door de volgende delen:
1 glasachtig lichaam;
2 hoornvlies;
3 lens;
4 pupil.

Wat is de juiste volgorde waarin het licht door deze delen gaat?
A
2 - 3 - 4 - 1
B
2 - 4 - 3 - 1
C
4 - 2 - 1 - 3
D
4 - 1 - 3 - 2

Slide 7 - Quizvraag

Vul in:
a. je neemt kleuren waar met:
b. in een donkere kamer werken je:
A
a. kegeltjes, b. kegeltjes
B
a. staafjes, b. staafjes
C
a. kegeltjes, b. staafjes
D
a. staafjes, b. kegeltjes

Slide 8 - Quizvraag

Leg uit waarom je je neus vaak moet snuiten als je huilt.

Slide 9 - Open vraag

Wat is de functie van de wimpers?

Slide 10 - Open vraag

In de afbeelding hierboven is schematisch het oog van een mens getekend, met lichtstralen die van drie kleine lampjes afkomstig zijn. De lampjes staan veel verder van de proefpersoon af dan in de tekening is weergegeven.
Welke van deze lampjes worden met dit oog waargenomen? Leg je antwoord uit.

Slide 11 - Open vraag

Waarnemen
Kunnen zien is een samenspel van tussen verschillende onderdelen van je oog.

Slide 12 - Tekstslide

De pupilreflex
Bij te weinig licht kun je niet goed zien, maar bij te veel licht kan het netvlies beschadigen. Licht komt je oog binnen door de pupil. De pupil kan groter en kleiner worden, afhankelijk van de hoeveelheid licht. Dit noem je de pupilreflex. Met de pupilreflex wordt de hoeveelheid licht geregeld die op het netvlies valt. Bij veel licht wordt de pupil klein (zie afbeelding 1) de kringspieren in de iris spannen aan. Er komt dan minder licht je oog binnen. Bij zwak licht wordt de pupil juist groot (zie afbeelding 2) de straalsgewijs lopende spieren in de iris spannen aan. Een grote pupil laat veel licht door. Daardoor kun je toch zien als het bijna donker is.

Slide 13 - Tekstslide

Scherp zien
Lichtstralen die je ogen binnenvallen, gaan eerst door de lens. De lens kan boller en platter worden. Op die manier zorgt de lens ervoor dat de lichtstralen precies op de gele vlek van het netvlies vallen (zie afbeelding). Je ziet dan scherp. De lens keert het beeld ook om, maar dat wordt weer ‘rechtgezet’ door je hersenen.

Slide 14 - Tekstslide

Scherp zien
Je ziet niet alleen van dichtbij scherp maar ook van veraf. De lens is een zak gevuld met een stroperige vloeistof. Die lens is elastisch en door van vorm te veranderen zorgt de lens ervoor dat we dingen scherm kunnen zien. Hij kan boller en platter worden. Met een bolle lens zie je voorwerpen van dichtbij scherp. Met een platte lens zie je voorwerpen van veraf scherp (zie afbeelding).
Het boller en platter maken van de lens heet accommoderen
Accommoderen gebeurt met de kringspier rondom de lens: straalvormig lichaam of straallichaam. Straallichaam zit aan de lens met lensbandjes. Wanneer je dichtbij scherp wilt zien wordt het straallichaam samengetrokken, de lensbandjes worden slap en de lens wordt bol. Wil je veraf kunnen kijken ontspand het straallichaam, de lensbadjes trekken daardoor de lens platter (zie afbeelding volgende slide). 

Slide 15 - Tekstslide

Accommoderen afbeelding

Slide 16 - Tekstslide

Bijziend en verziend
Bij sommige mensen werkt de ooglens niet goed of is de oogbol te lang of te kort. Het beeld (het licht) komt dan niet precies op het netvlies terecht. Iemand ziet dan niet scherp.
Iemand die verziend is, kan alles in de verte goed zien. Maar kijkt hij naar iets wat dichtbij is, dan komt het beeld achter het netvlies terecht (1). Bij een verziend persoon is de ooglens te plat of de oogbol te kort. Een bril met bolle lenzen zorgt ervoor dat het beeld wel precies op het netvlies komt.

Iemand die bijziend is, kan alleen dichtbij scherp zien. Kijkt hij in de verte, dan komt het beeld vóór het netvlies terecht (3). De ooglens is te bol of de oogbol is te lang (te diep). Bijziendheid kan worden gecorrigeerd met een bril (of contactlenzen) met holle lenzen. Het beeld komt daardoor weer precies op het netvlies.

Slide 17 - Tekstslide

Het beeld van een voorwerp valt (1) omgekeerd/rechtop en (2) vergroot/verkleind op het netvlies.
A
1. omgekeerd, 2. vergroot
B
1. rechtop, 2. vergroot
C
1. rechtop, 2. verkleind
D
1. omgekeerd, 2. verkleind

Slide 18 - Quizvraag

Waardoor zie je de werkelijkheid rechtop en op de juiste grootte?
A
De grote hersenen zetten het beeld dat op je netvlies valt weer rechtop.
B
De ooglens vormt een beeld dat rechtop staat en de juiste grootte heeft.
C
De zintuigcellen in het netvlies zetten beeld om in impulsen.
D
Op je netvlies staat het beeld rechtop en op de juiste grootte.

Slide 19 - Quizvraag

Is tijdens het lezen bij weinig licht de pupil groot of klein? Leg je antwoord uit.

Slide 20 - Open vraag

Wanneer de pupil groot is, zijn de kringspieren in de iris (1)ontspannen/samengetrokken en zijn de straalsgewijs lopende spieren (2)ontspannen/samengetrokken.
A
1. ontspannen, 2. samengetrokken
B
1. samengetrokken, 2. ontspannen

Slide 21 - Quizvraag

Je stapt een donkere kamer uit de zon in. Wat wordt beschermd door de reactie van je pupil op het licht?
A
de lens
B
het netvlies
C
het glasachtig lichaam
D
het vaatvlies

Slide 22 - Quizvraag

Wat is accommoderen?

Slide 23 - Open vraag

Welke spieren zorgen voor het accommoderen?

Slide 24 - Open vraag

kringspier in het straallichaam
de lensbandjes zijn
de lens is
Je ziet iets van dichtbij
Je ziet iets veraf
Vul het schema over accommoderen in.
bol
aangespannen
uitgetrokken
slap
plat
ontspannen

Slide 25 - Sleepvraag

Bij oudere mensen is de ooglens minder soepel. De lens kan daardoor niet meer goed bol worden. Ouderen mensen kunnen dus niet goed...
A
...dichtbij zien
B
...veraf zien.

Slide 26 - Quizvraag

oogafwijking
oogbol
ooglens
brillenglas
dichtbij is onscherp
veraf is onscherp
Vul het schema over verziend, bijziend en een mindere soepele lens.
te kort
bol
bijziend
te bol
te plat
te lang
verziend
hol

Slide 27 - Sleepvraag

Mia kan de kleine lettertjes op een potje jam niet meer lezen.
Is Mia bijziend of verziend? Leg je antwoord uit.

Slide 28 - Open vraag

Om de kleine lettertjes op een potje jam te kunnen lezen, heeft Mia een bril nodig met bolle/holle lenzen.
A
bolle
B
holle

Slide 29 - Quizvraag

Lees de tekst.
Om bijziendheid te voorkomen krijgen kinderen en jongeren het advies om minstens twee uur per dag buiten te zijn.

Geef twee redenen waarom dit een goed advies is.

Slide 30 - Open vraag

Gebruik de vorige vraag. Waarom is vooral voor kinderen en jongeren dit advies belangrijk?

Slide 31 - Open vraag

Door vaak en lang met weinig licht ’s avonds in bed een boek lezen, heb je de meeste kans om bijziend te worden.
Leg dat uit.

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Video