De zinsdelen van de zin 'De hond van de buren heeft mijn koekje gekregen', vind je als volgt:
1. Zet de zin in een andere tijd. Dat wat verandert, is een werkwoord/de pv.
2. Zet streepjes (in je hoofd) meteen voor en na de persoonsvorm (pv).
3. Je laat nu de persoonsvorm op dezelfde plek staan.
a) Dat wat ervóór staat, is al een zinsdeel. Die krijg je gratis.
b) Wat kan er nog meer vóór? Dat is dan ook een zinsdeel.
Let op: het moeten nog wel goede Nederlandse zinnen zijn!