8.1 zinsdelen, pv, ondw en wwgez. 8.2 nulmeting

WAT GAAN WE IN DEZE LES DOEN 
1. ophaalquiz over zinsdelen, persoonsvorm (pv) en onderwerp (ond.w), plus het werkwoordelijk gezegde (wwgez.)
2. Taalblokken & grammatica-opdrachten

Tweede lesuur: nulmeting. 
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

WAT GAAN WE IN DEZE LES DOEN 
1. ophaalquiz over zinsdelen, persoonsvorm (pv) en onderwerp (ond.w), plus het werkwoordelijk gezegde (wwgez.)
2. Taalblokken & grammatica-opdrachten

Tweede lesuur: nulmeting. 

Slide 1 - Tekstslide

* BELANGRIJK *
Er zijn twee manieren om een zin te ontleden. 

Ten eerste de taalkundige manier, waarbij je losse woorden benoemt. 

  • Het zelfstandig naamwoord (boek, vis, fiets, auto, meisje)
  • Het lidwoord (de, het, een)
  • Het bijwoord (gisteren, buiten)
  • Het persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, hij/zij/het/u/men, wij, jullie, zij)
  • Het bijvoeglijk voornaamwoord (groene, leuke, mooie)
  • Het voorzetsel/kastwoord (in, naast, op, onder, bij)
  • enz. enz. 





Slide 2 - Tekstslide

* BELANGRIJK *
Er zijn twee manieren om een zin te ontleden. 
Ten tweede de redekundige manier, waarbij je zinsdelen benoemt. 
Het onderwerp, de persoonsvorm, het werkwoordelijk gezegde (en het lijdend voorwerp, de bijwoordelijke bepaling, het meewerkend voorwerp, enz.). 

→ Hiervoor moet je die zinsdelen weten te vinden. Een onderwerp kan namelijk uit meer dan één woord bestaan! En een werkwoordelijk gezegde ook! 
En wat is het hele werkwoord van de persoonsvorm?? Neem het werkwoord 'toezeggen'. Ik zeg het toe.  Dan is de persoonsvorm 'zeg toe'. 
Dit heet een scheidbaar werkwoord: je scheidt het voorzetsel van het hele werkwoord in de persoonsvorm. Probeer het zelf met 'afzeggen' en 'meenemen'.


Slide 3 - Tekstslide

2. OPHAALQUIZ 
... over zinsdelen, onderwerp en persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde.

Op de volgende slide begint de quiz (met veel quizvragen), dus pak je laptop erbij en log in. 

Slide 4 - Tekstslide

Is de onderstaande zin juist verdeeld in zinsdelen?

'De jonge held | kreeg | een onderscheiding.'
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Is onderstaande zin juist verdeeld in zinsdelen?

'Koala's | eten | geen | vlees.'
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

'Henk schrijft.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quizvraag

'Henk voetbalt op het veld.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 8 - Quizvraag

'De mooie vogel vliegt in de lucht.'

Uit hoeveel zinsdelen bestaat bovenstaande zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft onderstaande zin?

'De fiets van Henk stond in de schuur van mijn ouders.'
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft onderstaande zin?

'Thuis heeft iedereen een eigen computer.'
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 11 - Quizvraag

Is onderstaande zin correct verdeeld in zinsdelen?

'Om half drie | gaat | Henk | trainen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Uit hoeveel zinsdelen bestaat onderstaande zin?

'Henk maakte een PowerPoint-presentatie.'
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 13 - Quizvraag

Is onderstaande zin correct verdeeld in zinsdelen?

'Op het ruiterpad | is | Henk | gevallen.'
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

PERSOONSVORM
De persoonsvorm is altijd een werkwoord, dat het onderwerp 'laat werken'. Daarom staat de persoonsvorm in het enkelvoud als het onderwerp in het enkelvoud staat. 

In de Nederlandse taal heb je in elke zin in elk geval een onderwerp en een persoonsvorm. 

De kortst mogelijke zin? Ik ga. 

Slide 15 - Tekstslide

Wat is waar over de persoonsvorm?
A
het is altijd een werkwoord
B
het is altijd enkelvoud
C
het is altijd meervoud
D
het is altijd een zelfstandig naamwoord

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Waarom wandelt Henk de avondvierdaagse?'
A
waarom
B
er is geen persoonsvorm
C
wandelt
D
Henk

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Henk, houd eens je mond.'
A
Henk
B
er is geen persoonsvorm
C
houd
D
je mond

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'Waarom wandelt hij niet graag?'
A
waarom
B
hij
C
wandelt
D
er is geen persoonsvorm

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm van onderstaande zin?

'De wind blies het bootje weg'
A
de wind
B
blies
C
blies weg
D
het bootje

Slide 20 - Quizvraag

ONDERWERP
De persoonsvorm is dus een werkwoord dat het onderwerp 'laat werken'.  

In wezen kan je alle onderwerpen samenvatten tot ik / jij / hij / zij / het / u / men / wij / jullie / zij

Kijk maar: 'De hond van de buren krijgt mijn koekje.' 
Wat zijn de zinsdelen? 
Wat is de persoonsvorm? 
Wie of wat doet iets? 
→ kan je dit terugbrengen tot ik / jij / hij / zij / het / u / men / wij / jullie / zij

Slide 21 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van onderstaande zin?

'Het is heel warm buiten.'

Slide 22 - Open vraag

Wat is het onderwerp van onderstaande zin?

'Heb jij thuis een heel grote hond?'

Slide 23 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?

'De wind blies het bootje weg.'

Slide 24 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
'In de keuken heeft de kok een heerlijke visschotel bereid.'

Slide 25 - Open vraag

Wat is het onderwerp van onderstaande zin?

'Wie is vergeten het boek te lezen?'

Slide 26 - Open vraag

Wat is het onderwerp in onderstaande zin?
'Vanmorgen vond hij in een tijdschrift de tekening van een vogelhuisje.'

Slide 27 - Open vraag

En wat is de persoonsvorm?
'Vanmorgen vond hij in een tijdschrift de tekening van een vogelhuisje.'

Slide 28 - Open vraag

WERKWOORDELIJK GEZEGDE
... ofwel alle werkwoorden in de zin. 

Kijk naar deze zin: 'Ik heb met hem te doen.' 

Hoe kom je er nu achter hoeveel werkwoorden er in de zin staan?
1. je maakt eerst zinsdelen van de zin.
2. vervolgens benoem je die zinsdelen. 

Zie je werkwoorden in die zin, in welke vorm dan ook? 


Slide 29 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
'Met groene verf probeerde meneer Vogels het vogelhuisje te schilderen.'

Slide 30 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

'Wie is vergeten het boek te lezen?'

Slide 31 - Open vraag

In een zin met meer dan één werkwoord is de persoonsvorm altijd onderdeel van het:
A
werkwoordelijk gezegde
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 32 - Quizvraag

3. Taalblokken 3F: spelling en grammatica
3F: Taalblokken 3F, 'Spelling en Grammatica' (linkermenu). 
Kies onder 01. Grammatica het zevende onderdeel: 'Zinsbouw - zinsdelen'. 
Lees de theorie en maak alle opdrachten. 

Lees de theorie en maak daarna de twee opdrachten onder 'Zinsbouw - persoonsvorm en onderwerp'. 

Ga om 12:05 alvast in toetsopstelling zitten voor de nulmeting. Dat scheelt straks weer. 


Slide 33 - Tekstslide

NULMETING
De nulmeting staat voor je klaar in Taalblokken. 
Winst: als eruit blijkt dat je (al) heel goed bent in bijv. inleiding/kern/slot, dan skipt Taalblokken delen van de bouwstenen voor jou. 

De meesten zijn met 45 minuten a een uur klaar met 
de 40 vragen. Het is wel belangrijk om het helemaal 
af te krijgen.
Heb je het af, werk dan voor jezelf - in stilte. 
timer
1:00:00

Slide 34 - Tekstslide