oefenen met signaalwoorden 1

oefenen met signaalwoorden


1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

oefenen met signaalwoorden


Slide 1 - Tekstslide

BUT
The building is big but also very ugly.
A
wanneer
B
als
C
maar
D
dan

Slide 2 - Quizvraag

OR
Is this a square or a circle?
A
of
B
als
C
maar
D
wanneer

Slide 3 - Quizvraag

AND
It's hot, warm and nice today.
A
als
B
maar
C
en
D
of

Slide 4 - Quizvraag

FOR
He is not healthy, for he has been smoking too long.
A
omdat
B
als
C
of
D
en

Slide 5 - Quizvraag

NOR
They do not drink, nor do they smoke.
A
noch
B
en
C
of
D
want

Slide 6 - Quizvraag

YET
They drink, yet they don't smoke.
A
als
B
maar
C
of
D
en

Slide 7 - Quizvraag

SO
He had a good grade, so he celebrated that.
A
dus
B
of
C
als
D
zo

Slide 8 - Quizvraag

increase
A
vergroten
B
afname
C
oplossing
D
toename

Slide 9 - Quizvraag

purpose
A
opzettelijk
B
doel
C
misschien
D
alhoewel

Slide 10 - Quizvraag

achieve
A
werken
B
instemmen met
C
bereiken
D
het is maar goed dat

Slide 11 - Quizvraag

develop
A
ontwikkelen
B
aantrekken
C
duidelijk
D
opvoeding

Slide 12 - Quizvraag

violence
A
vriendelijk
B
onderzoek
C
geweld
D
in elkaar slaan

Slide 13 - Quizvraag

average
A
op leeftijd
B
oudere
C
bos
D
gemiddelde

Slide 14 - Quizvraag

common
A
computerprogramma
B
website
C
forens
D
gewoon

Slide 15 - Quizvraag

I like sugar in my tea, _________ I don't like milk in it.
A
and
B
but
C
or
D
so

Slide 16 - Quizvraag

Listen to the story __________ answer the questions in complete sentences.
A
and
B
because
C
but
D
or

Slide 17 - Quizvraag

Is it Thursday _________ Friday today?
A
and
B
but
C
or
D
then

Slide 18 - Quizvraag

He was late __________ the bus didn't come.
A
although
B
because
C
but
D
or

Slide 19 - Quizvraag

We were very tired __________ happy after our flight to Sydney.
A
and
B
but
C
or
D
so

Slide 20 - Quizvraag

They climbed the mountain __________ it was very windy.
A
although
B
nor
C
or
D
so

Slide 21 - Quizvraag

_____________ Lenny was watching the planes his wife was reading in the car.
A
Similarly
B
But
C
So
D
While

Slide 22 - Quizvraag

I'll text you _________ I have arrived in Toronto.
A
after
B
or
C
so
D
then

Slide 23 - Quizvraag

Neither my brother __________ my sister own a car.

A
and
B
but
C
nor
D
so

Slide 24 - Quizvraag

The sun was warm, __________ the wind was a bit too cool.

A
after
B
nor
C
so
D
yet

Slide 25 - Quizvraag

tegenstelling
oorzaak
voorwaarde
tijd
after
although
as
because
before
even if
even though
if
if only
however
today
though
unless
until
whether
whereas

Slide 26 - Sleepvraag

Welke woord maakt een antwoord vaak fout? (in 95% procent van de gevallen!)
A
How should I know
B
Explain why
C
Better safe than sorry
D
It's cold outside

Slide 27 - Quizvraag

Welke woord maakt een antwoord vaak fout? (in 95% procent van de gevallen!)
A
always
B
sometimes

Slide 28 - Quizvraag

Welke woord maakt een antwoord vaak fout? (in 95% procent van de gevallen!)
A
more
B
average
C
incredible
D
wrong

Slide 29 - Quizvraag

Cito wil dat je voorbeelden kunt herkennen. Ze vragen dan naar functie van een stukje tekst. In het antwoord staat dan:
A
it illustrates
B
it shows
C
it gives examples
D
it makes clear

Slide 30 - Quizvraag

Vertaling voor "bijvoorbeeld":
A
For instance
B
while
C
however
D
yet

Slide 31 - Quizvraag

Voorbeelden zijn: namen, data, getallen, percentages en ...
A
groepen
B
vragen
C
planten
D
plaatsen

Slide 32 - Quizvraag

Bij juist/onjuist vragen moet je altijd goed controleren...
A
of er een voorbeeld instaat.
B
of ALLE elementen van de bewering kloppen.
C
door wie het geschreven is.
D
of er een koppelwerkwoord instaat.

Slide 33 - Quizvraag

Slim gokken doe je door te kijken of er woorden staan die het antwoord fout maken EN door te kijken naar:
A
past het in de grote lijn (positief/negatief)
B
is het een voorbeeld? (plaats/getal)
C
de plaatjes.

Slide 34 - Quizvraag

.

Slide 35 - Tekstslide