§5 Voorzetselvoorwerp

§ 5 voorzetselvoorwerp
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

§ 5 voorzetselvoorwerp

Slide 1 - Tekstslide

leerdoel
Ik kan het voorzetselvoorwerp in een zin vinden.

Slide 2 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp 1 ww met vast voorzetsel
Een zinsdeel dat voorkomt bij werkwoorden die bijna altijd hetzelfde voorzetsel bij zich hebben. Werkwoorden zoals: rekenen op, verlangen naar, twijfelen aan.


Het voorzetselvoorwerp is het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel.
 Bv. In de winter verlangen veel mensen naar het warme weer van de zomer.
voorzetselvoorwerp: naar het warme weer van de zomer.



Slide 3 - Tekstslide

voorzetselvoorwerp 2  naast lv 
Het voorzetselvoorwerp kan ook voorkomen naast een lijdend voorwerp, bij wederkerende werkwoorden.

De directeur bedankte zijn naaste medewerkers voor hun inzet



Slide 4 - Tekstslide

voorzetselvoorwerp 3 bij ng
Het voorzetselvoorwerp kan ook voorkomen naast een naamwoordelijk gezegde. Het hoort dan vaak bij een bijvoeglijk naamwoord met een vast voorzetsel.

De verzekering is verantwoordelijk (ng) voor de afhandeling van de schade.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin:
Tessa kijkt uit naar haar schoolreisje.
A
naar
B
kijkt uit naar
C
uit naar haar schoolreisje
D
naar haar schoolreisje

Slide 6 - Quizvraag

Hoe vind ik het voorzetselvoorwerp?
Eerst noteer je de persoonsvorm, het onderwerp en het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde en zo mogelijk het lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.

Daarna kijk je of er een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord (ng) is met vast voorzetsel

Ten slotte: het zinsdeel met het vaste voorzetsel is het voorzetselvoorwerp.

Let op: het voorzetselvoorwerp kan je vaak vervangen door ‘er+ voorzetsel’. Bij een bijwoordelijke bepaling kan dat niet.
  Bv. Hij rekent op ontslag, hij rekent erop dat hij wordt ontslagen.


Slide 7 - Tekstslide

Wat is het voorzetselvoorwerp in deze zin:
Sonja verlangt naar een kop thee
A
verlangt
B
verlangt naar
C
een kop thee
D
naar een kop thee

Slide 8 - Quizvraag

De verliezers moesten zich schikken in een pijnlijke nederlaag.
voorzetselvoorwerp?
A
de verliezers
B
moesten zich schikken
C
in
D
in een pijnlijke nederlaag

Slide 9 - Quizvraag

Aan de slag
Huiswerk:
Cursus 5 grammatica
§5 voorzetselvoorwerp
Maken opdracht 1, 4 en 5

blz. 214, 215

Slide 10 - Tekstslide