vwo2-C.5-§5-Voorzetselvoorwerp

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide



Wat gaan we doen vandaag?

Ca. 15 minuten stil lezen
Doel van de les>  verder met grammatica ZD
Korte terugblik vorige les d.m.v. filmpje 
Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp

Aan het werk
 

Telefoon in de kluis? Jas over de stoel,IPad in de tas

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Bekijk de volgende zin:
In de winter verlangen veel mensen naar het warme weer van de zomer.
In deze zin is naar het warme weer van de zomer het voorzetselvoorwerp (vv). Dat zinsdeel komt voor bij werkwoorden die bijna altijd hetzelfde voorzetsel bij zich hebben: hopen op, twijfelen aan, rekenen op, verlangen naar. 
Je zegt niet ‘hopen bij’ of ‘hopen met’, want ‘hopen op’ is een vaste combinatie.

Bij werkwoorden met zo’n vast voorzetsel hoort een voorzetselvoorwerp (vv). 

Slide 4 - Tekstslide

In zinnen met zulke werkwoorden heet het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, het voorzetselvoorwerp:
wg = verlangen
vv = naar het warme weer van de zomer


– Niemand gelooft in deze methode.
vv = in deze methode.

Slide 5 - Tekstslide

Het voorzetselvoorwerp kan ook voorkomen naast een lijdend voorwerp, bij wederkerende werkwoorden (→ § 3) en naast een naamwoordelijk gezegde. In het laatste geval hoort het vaak bij een bijvoeglijk naamwoord met een vast voorzetsel (benieuwd naar, blij met).
De directeur / bedankte / zijn naaste medewerkers (lv) / voor hun inzet (vv).
De verliezers / moesten zich schikken (wg) / in de pijnlijke verkiezingsnederlaag (vv).
De verzekering / is [verantwoordelijk] (ng) / voor de afhandeling van de schade (vv).

Slide 6 - Tekstslide

Zo vind je het voorzetselvoorwerp
Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde en – als die er zijn – lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
Kijk of er een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord is met een vast voorzetsel.
Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp.

Slide 7 - Tekstslide

Je kunt een voorzetselvoorwerp vaak vervangen door een zin met ‘er+voorzetsel …’ (eraan …, erop…, ervoor …):
Na de vijfde nederlaag op rij / rekende / de coach / op zijn ontslag (vv).
Na de vijfde nederlaag op rij / rekende / de coach / erop dat hij zou worden ontslagen. Bij een bijwoordelijke bepaling is zo’n vervanging niet mogelijk.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 10 - Tekstslide

§ 2 Tekstverbanden
Je gaat zo de opdrachten maken. Neem altijd oordopjes mee voor de online opdrachten.
Zet het iedere keer zo in je schrift:
cursus-C-paragraaf-§---bladzijde-blz.---opdracht-opdr.

Staat er: omcirkel, vul in, onderstreep of markeer, dan mag je het met potlood in je werkboek maken. 
Is dit niet het geval, dan maak je alles in je schrift!

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Lees nog eens de theorie door op blz. 210

Maken:
C.5-§5-Grammatica zinsdelen-voorzetselvoorwerp
opdr.1 t/m 6 individueel
samen klaar? maak opdr. 7

Alles in je schrift!

Slide 14 - Tekstslide