KW 2024#43 - Voorbereiden op de toets | 3H
1 / 28
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Vertaal:
benutzen
benutzen
A
benodigheden
B
niets doen
C
benutten
D
gebruiken
Slide 8 - Quizvraag
Vertaal:
schmücken
schmücken
A
een smoes gebruiken
B
smijten
C
versieren
D
zich opmaken
Slide 9 - Quizvraag
Vertaal naar het Duits:
grappig
grappig
Slide 10 - Open vraag
Vertaal naar het Duits:
iets
iets
A
irgendwie
B
irgendwo
C
irgendwann
D
irgendwas
Slide 11 - Quizvraag
Geef met een Duitse zin antwoord:
Koop je tweedehands kleding?
Koop je tweedehands kleding?
Slide 12 - Open vraag
Vertaal naar het Nederlands:
das Bargeld
das Bargeld
A
de rekening van de bar
B
de fooi
C
het contant geld
D
het geld voor de bar
Slide 13 - Quizvraag
Vertaal naar het Nederlands:
bremsen
bremsen
A
bramen
B
remmen
C
aarzelen
D
breken (met)
Slide 14 - Quizvraag
Vertaal naar het Nederlands:
es ist klar
es ist klar
A
iets is helder, duidelijk
B
iets is klaar, af
C
iets is vervelend
D
iets is onduidelijk
Slide 15 - Quizvraag
Geef met een Duitse zin antwoord:
Welke schoenen vind jij lelijk?
Welke schoenen vind jij lelijk?
Slide 16 - Open vraag
laten zien
waardevol
de winkel
opgroeien
de computer
de smaak
op de een of andere manier
maken, fabriceren
afzien van
duur
zeigen
wertvoll
der Laden
aufwachsen
der Rechner
der Geschmack
irgendwie
herstellen
verzichten auf
teuer
Slide 17 - Sleepvraag
Vertaal naar het Nederlands:
sich freuen auf
sich freuen auf
A
zich verheugen op
B
voorbereiden op een feest
C
pret maken over
D
over iemand lachen
Slide 18 - Quizvraag
Wat betekent:
sich beschweren
sich beschweren
A
te veel gegeten hebben
B
te zwaar zijn
C
zware lasten hebben
D
zich beklagen
