Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Staal blok 3 groep6 woordenschat
Staal blok 3 groep 6 woordenschat
1 / 27
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Taal
Basisschool
Groep 6
In deze les zitten
27 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslide
.
Lesduur is:
45 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Staal blok 3 groep 6 woordenschat
Slide 1 - Tekstslide
Wat is een afvoerputje?
A
een klein systeem om afval te sorteren
B
een opslagplaats voor regenwater
C
een opening om water/ afvalwater af te voeren
D
een put voor rioolinspectie
Slide 2 - Quizvraag
Wat betekent alternatief?
A
een reserveoptie
B
een verplichting
C
een luxe keuze
D
een standaardoplossing
Slide 3 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor de populatie?
A
de boom
B
de klas
C
de groep
D
het speelgoed
Slide 4 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor hemelwater?
A
het afvalwater
B
de neerslag
C
fris
D
de urine
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een territorium?
A
en aardlaag met veel boomwortels
B
een glazenbak voor slagen
C
een gebied dat een dier bewoont
D
een grote mierenhoop
Slide 6 - Quizvraag
Wat transporteert een elektriciteitskabel?
A
Data voor internet
B
water voor huishoudens
C
elektrische stroom
D
gas voor verwarming
Slide 7 - Quizvraag
Waarvoor dient een dakgoot?
A
voor het afvoeren van hemelwater
B
voor het ondersteunen van zonnepanelen
C
Voor het isoleren van daken
D
voor ventilatie van het huis
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een gasleiding?
A
een buis die gas transporteert
B
Een kabel voor elektriciteit
C
een pijp voor waterafvoer
D
gas voor verwarming
Slide 9 - Quizvraag
Waarvoor wordt een glasvezelkabel gebruikt?
A
het transporteren van gas
B
het afvoeren van regenwater
C
het snel verzenden van data
D
het opwekken van stroom
Slide 10 - Quizvraag
Wat betekent hemelwater?
A
water uit de lucht, zoals regen water uit de lucht, zoals regen
B
water dat ondergronds stroomt
C
water dat wordt gezuiverd
D
water dat wordt verwarmd
Slide 11 - Quizvraag
Wat betekent huishouden?
A
een organisatie voor woningbeheer
B
de mensen die samen in een huis wonen
C
een werkplek voor ambtenaren
D
een opslagplaats voor huisraad
Slide 12 - Quizvraag
Wat is infrastructuur?
A
een systeem om water op te slaan
B
een bedrijf dat wegen aanlegt
C
een woning met meerdere verdiepingen
D
een verzameling van basisvoorzieningen
Slide 13 - Quizvraag
Wat doet het kadaster?
A
het onderhoudt infrastructuur
B
het zuivert afvalwater
C
het bepaalt belastingen op woningen
D
het registreert eigendom van grond en gebouwen
Slide 14 - Quizvraag
Wat is een meterkast?
A
een opslagruimte voor meterkosten
B
een kast waar gas-, water- en elektriciteitsmeters zijn
C
een plek waar regenwater wordt opgeslagen
D
een transformator voor elektriciteit
Slide 15 - Quizvraag
Wat betekent minuscuul?
A
heel groot
B
onmisbaar
C
verborgen
D
heel klein
Slide 16 - Quizvraag
wat betekent onmisbaar?
A
absoluut nodig
B
moeilijk te vervangen
C
overbodig
D
vrijwel onzichtbaar
Slide 17 - Quizvraag
Waarvoor wordt een rioolbuis gebruikt?
A
voor het transporteren van elektriciteit
B
voor het opslaan van regenwater
C
voor het afvoeren van afvalwater
D
voor het verwarmen van woningen
Slide 18 - Quizvraag
Wat is telecommunicatie?
A
het transporteren van elektriciteit
B
een systeem van kabeltelevisie
C
het aanlegen van wegen
D
communicatie op afstand, zoals via telefoon
Slide 19 - Quizvraag
Wat is transformatorhuisje?
A
een gebouwtje waar spanning wordt omgezet
B
een kast voor energiemeters
C
een opslagplaats voor elektriciteitskabels
D
een plek waar glasvezel wordt aangesloten
Slide 20 - Quizvraag
Waarvoor dient een waterleiding?
A
het transporteren van drinkwater
B
het transporteren van elektriciteit
C
het verzenden van data
D
het afvoeren van afvalwater
Slide 21 - Quizvraag
Wat betekent verscholen?
A
duidelijk zichtbaar
B
verborgen of moeilijk te zien
C
onmisbaar in het landschap
D
zeer groot van omvang
Slide 22 - Quizvraag
Wat betekent wemelen van?
A
vol zijn van iets, vaak bewegend
B
schoon en leeg zijn
C
georganiseerd zijn
D
constant veranderen
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het tegengestelde van recyclen?
A
iets opeten
B
iets schoonmaken
C
iets opnieuw gebruiken
D
iets weggooien
Slide 24 - Quizvraag
Wat is tegenovergestelde van wemelen van?
A
barsten van
B
leeg zijn
C
stikken van
D
vol zitten met
Slide 25 - Quizvraag
Wat past het best bij het woord de belager?
A
de jager
B
de prooi
C
de overvaller
D
de vos
Slide 26 - Quizvraag
Wat past het best bij het woord diameter?
A
de afstand
B
de oppervlakte
C
de kubus
D
het vierkant
Slide 27 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
Woordenschat thema verdwalen
April 2024
- Les met
13 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Hoofdstuk 9 contact Les 2
Januari 2021
- Les met
13 slides
Natuurkunde / Scheikunde
Middelbare school
vmbo b, k
Leerjaar 2
Maatvoeren
Oktober 2022
- Les met
12 slides
Hout en meubel
MBO
Studiejaar 1
TALENT 6 : Thema 2 : Dit mag niet in verkeerde handen vallen (woordenschat) : Tekst : Wat zijn bewijzen + Het misdaadbord
November 2024
- Les met
10 slides
Nederlands
Lager onderwijs
Natuurkunde
November 2022
- Les met
20 slides
Arabisch
MBO
Studiejaar 1
KIDSWEEK 37/38 : Scoops Titanic museum (woordenschat)
Oktober 2024
- Les met
14 slides
Nederlands
Lager onderwijs
TALENT 6 : Thema 3, les 4 : Oorlogswinter (woordenschat)
1 dag geleden
- Les met
19 slides
Installatietechniek
November 2024
- Les met
14 slides
Produceren, Installeren en Energie
Middelbare school
vmbo b