In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Nederlands
Tegenwoordige tijd
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Ik vind spelling...
A
Makkelijk
B
Moeilijk
Slide 3 - Quizvraag
Vormen tegenwoordige tijd:
Er zijn drie vormen in de tegenwoordige tijd:
1. Stam --> ik-vorm
2. Stam + t --> jij, u, hij, zij (v)
3. Infinitief --> wij, jullie zij (mv)
Slide 4 - Tekstslide
1. De stam
Dat stuk van het werkwoord dat je in alle vormen terugvindt. De stam is vrijwel altijd gelijk aan de ik-vorm zonder ik: (ik) werk
Slide 5 - Tekstslide
2. Stam+t
Je gebruikt stam+t voor jij, u, hij, zij.
Jij werkt, u wordt, hij luistert, zij vindt
Slide 6 - Tekstslide
3. Infinitief
Een infinitief eindigt op -en (werken) of -n (zijn en gaan). De meervoudsvormen van de tegenwoordige tijd zijn gelijk aan de infinitief: wij werken, jullie werken, zij werken.
Slide 7 - Tekstslide
Dus...
Er zijn drie vormen in de tegenwoordige tijd:
1. Stam --> ik-vorm
2. Stam + t --> jij, u, hij, zij (v)
3. Infinitief --> wij, jullie zij (mv)
Slide 8 - Tekstslide
Hoe schrijf je het woord in de tegenwoordige tijd: Hij ..... (worden)
A
word
B
woord
C
wordt
D
word
Slide 9 - Quizvraag
Zij.... (vinden) hem niet zo aardig.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vin
Slide 10 - Quizvraag
Ik .... (branden) mijn vingers aan de oven.
A
brand
B
brandt
C
brant
D
brankt
Slide 11 - Quizvraag
Uitzonderingen: De stam
Ik-vorm zonder ik dus (ik) werk, (ik) eet, (ik) slaap, (ik) reis
Slechts bij twee werkwoordgroepen moet er anders worden vervoegt: werkwoorden met een z of een v in het midden.
Slide 12 - Tekstslide
Jij ... (reizen) elke ochtend met het openbaar vervoer.
A
reizt
B
reist
C
reizd
D
reisd
Slide 13 - Quizvraag
Fred ... (durven) niet van de hoge glijbaan.
A
durvt
B
durft
C
durvd
D
durfd
Slide 14 - Quizvraag
Stam + t
Gebruiken wij niet alleen voor jij, u, hij of zij maar ook voor enkelvoudige personen en dingen. Marina, het boek, oma.
Twijfel je of het een enkelvoudig persoon of ding is, vervang het dan door hij, zij of het.
Slide 15 - Tekstslide
Verander het werkwoord met lopen
Ik vind dat goed --> ik loop dat goed
Het bloedt erg --> het loopt erg
Brand je je hand? --> Loop je je hand?
Pas op, je brandt je hand --> Pas op, je loopt je hand
Slide 16 - Tekstslide
Uitzondering: Je of jij achter het werkwoord
Als je het woord je kan veranderen in jij dan komt er geen t achter de stam.
Jij loopt naar de winkel - Loop jij naar de winkel
Je rent naar huis - Ren je naar huis
Slide 17 - Tekstslide
Gebiedende wijs
De gebiedende wijs informeel, dus tegen personen die je met je aanspreekt, schrijf je enkel met de stam van het werkwoord.
Luister jij!
Ga weg!
Slide 18 - Tekstslide
... Martijn dat ook? Wat ... jij?
A
Vind-vind
B
Vindt-vindt
C
Vind-vindt
D
Vindt-vind
Slide 19 - Quizvraag
.... (worden) wakker! Anders kom je te laat.
A
Word
B
Wordt
C
Wort
D
Woord
Slide 20 - Quizvraag
Aan de slag...
- We gaan vrijdag op stap
- Naar het huis van Sinterklaas
- Schrijf een brief aan sinterklaas met een verlanglijstje