DCD en herhaling

WAT WEET JE AL VAN DCD?
1 / 27
volgende
Slide 1: Woordweb
OnderwijsassistentenMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WAT WEET JE AL VAN DCD?

Slide 1 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

DCD = Development Coordination Disorder


DCD is een pervasieve ontwikkelingsstoornis op gebied van coördinatie. Het is een motorisch probleem, ook wel dyspraxie genoemd. De oorzaak is een niet optimaal ontwikkeld zenuwstelsel. Het is aangeboren.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerken DCD
  • Houterige grove motoriek
  • Slecht evenwichtsgevoel
  • Opvallende onhandigheid
  • Slechte fijne motoriek
  • Niet goed uitvoeren van samengestelde motoriek
  • Moeite met links en rechts
  • Kinderen kunnen een lage spierspanning of juist een hoge bewegingsonrust hebben. DCD trekt vaak in de puberteit bij.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BEWEGING:  Grote en/of fijne motoriek moeilijker + tempo trager
TAAL: articulatie, lettervolgorde en vlotheid bij het spreken.
WAARNEMING:  sommige zintuigen beperkter (oa coördinatie).
DENKEN: problemen planning en organisatie, tijdsgebonden denken, denken met ruimtelijke verhoudingen, enz.


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begeleiding bij DCD
  • kind stimuleren motorisch actief te zijn
  • kind actief betrekken bij groepsactiviteiten
  • veel gerichte aanwijzingen en stimulans geven
  • geduld en begrip hebben, soms onrust even laten uiten

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kinderen met DCD hebben een ontwikkelingsstoornis waarbij ze problemen hebben met hun motoriek
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DCD IS EEN...
A
onrijpheid van de hersenen
B
onvolgroeidheid van neuronen
C
storing informatie verwerking
D
pervasieve ontwikkelingsstoornis

Slide 7 - Quizvraag

Onrijpheid van de hersenen, met als gevolg dat boodschappen niet goed aan het lichaam worden doorgegeven.

Onvolgroeidheid of vertraging van neuronen.

Een stoornis bij het correct verwerken van informatie.

Leidt tot moeilijkheden bij acties die niet in de hersenen zijn geprogrammeerd (Bv fietsen,  wandelen …)

DCD is een chronische aandoening
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Herhaling

Herhaling

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Behandelde leer -en gedragsproblemen/stoornissen:
  • aandachtsstoornis: ADHD en ADD
  • autisme spectrum stoornis ASS
  • developmental coordination disorder: DCD
  • dyscalculie
  • dyslexie
  • hechtingsproblemen
  • hoogbegaafdheid
  • nonverbal learning disability: NLD
  • taalontwikkelingsstoornis TOS
  • gedragsproblemen: agressief, destructief, dwangmatig, oppositioneel, angstig, faalangst
  • opvoedingsproblemen: alledaags, opvoedingsspanning, opvoedingscrisis, opvoedingsnood

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kinderen kunnen lijden aan verschillende stoornissen. Bij welke groep kinderen werkt de rechterhersenhelft niet helemaal goed?
A
bij kinderen met ADHD
B
bij kinderen met DCD
C
bij kinderen met ASS
D
bij kinderen met NLD

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke kinderen hebben last van motorische stoornissen?
A
kinderen met ADHD
B
kinderen met ASS
C
kinderen met DCD
D
kinderen met NLD

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij ADHD is voornamelijk sprake van
A
aandachtstekort
B
impulsiviteit
C
hyperactiviteit
D
allemaal

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kenmerk NLD
A
Opstandig
B
Vaak driftig
C
Trage starter
D
Verzetten tegen regels

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij ASS hoort altijd een lage intelligentie
A
Ja, dat klopt
B
Nee, dat klopt niet

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is heel belangrijk voor iemand met ASS?
A
Variatie in het dagpatroon
B
Veel vriendschappen
C
Het uiterlijk
D
Structuur en duidelijkheid

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een verschil tussen NLD en Autisme?
A
er is geen verschil
B
NLD gaat over als je ouder wordt en autisme niet
C
kinderen met NLD willen wel graag contact maken.
D
bij NLD heb je geen gedrags- problemen, allen leerproblemen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Tos is...
A
een zichtbare stoornis.
B
een onzichtbare stoornis.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Erfelijkheid speelt een rol in dyslexie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dyslexie houdt een probleem met het aanleren van lezen en/of .... in.
A
schrijven
B
spellen
C
spreken

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ali ondervindt ernstige moeilijkheden bij een getallendictee. Welke vorm van dyscalculie heeft hij?
A
Procedurele dyscalculie
B
Semantische dyscalculie
C
Visueel-ruimtelijke dyscalculie
D
Getallenkennis-dyscalculie

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zouden veel voorkomende gedragsproblemen kunnen zijn bij leerlingen met dyscalculie? *meerdere antwoorden mogelijk
A
Een laag werktempo
B
Onzekerheid en faalangst
C
Impulsiviteit
D
Zwakker korte-termijn geheugen

Slide 22 - Quizvraag

Veerle: toelichten adhv eigen ervaringen & literatuur
Een onveilige hechting heeft geen invloed op een volwassene.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is hoogbegaafdheid?
A
Hoogbegaafdheid houdt in dat iemand uitzonderlijk intelligent is op meerdere terreinen.
B
Hoogbegaafdheid houdt in iemand uitzonderlijk intelligent is op één bepaald terrein.
C
Hoogbegaafdheid houdt in dat iemand heel creatief, gemotiveerd en leergierig is.
D
Hoogbegaafdheid houdt in dat iemand een diploma heeft.

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vanaf ongeveer welke leeftijd kun je spreken van hoogbegaafdheid?
A
12 jaar
B
4 jaar
C
6 jaar
D
21 jaar

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat houdt de wet op passend onderwijs in?
A
Scholen moeten onderwijs bieden dat past bij elk kind op die school.
B
De school moet de hele dag op de leerlingen passen. Voor, onder en na schooltijd.
C
Dat alle leerlingen na hun basisschooltijd passen in de samenleving.
D
Alle kinderen moeten een plek krijgen op een school die past bij hun kwaliteiten en mogelijkheden

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vragen?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies