centraal zenuwstelsel

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
anatomie, fysiologie en pathologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Bij welke trainingspijler train je fysieke aspecten zoals; 'kracht'
A
Techniek
B
Tactiek
C
Conditie
D
Mentaal

Slide 2 - Quizvraag

Welk coordinatief vermogen speelt een grote rol bij het volgende onderdeel.

Hordelopen
A
Ritmisch vermogen
B
Balanceervermogen
C
Differentiatievermogen
D
Schakelvermogen

Slide 3 - Quizvraag

Hoe noemen we hersenen en ruggenmerg samen?
A
Zenuwstelsel
B
Hersenstelsel
C
Centraal zenuwstelsel
D
autonoom zenuwstelsel

Slide 4 - Quizvraag

Algemene techniek
Specifieke techniek

Slide 5 - Sleepvraag

Kinestetisch differentiatie vermogen
koppelingsvermogen
schakelvermogen
om bewegingen aan te passen bij een veranderende situatie
om beweging te koppelen aan vervolgbeweging
om op gevoel kleine aanpassingen te maken zodat de beweging hetzelfde blijft

Slide 6 - Sleepvraag

Een zintuig is een orgaan dat reageert op prikkels.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Hoe reageren zintuigcellen als ze prikkels opvangen?
A
Je trekt je hand weg doordat het pijn doet.
B
Ze sturen de prikkels door naar je hersenen.
C
Ze zorgen ervoor dat je alert wordt.

Slide 8 - Quizvraag

Een geluid is een voorbeeld van een prikkel
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quizvraag

Prikkels, zintuigen, centraal zenuwstelsel

Slide 10 - Tekstslide

Prikkels en impulsen

Slide 11 - Tekstslide

soorten prikkels 

Slide 12 - Tekstslide

Onthouden
Zintuigcellen vangen de prikkel uit de omgeving op.
En zetten de prikkel om in een impuls.
Een impuls is een electrisch stroompje dat door zenuwen gaat:
van het zintuig naar de hersenen of van de hersenen naar de spier.

Slide 13 - Tekstslide

reageren of niet?

  • Je reageert niet op:
  • -te zwakke prikkels
  • -prikkels die er de hele tijd zijn (gewenning)
  • -onbelangrijke prikkels (motivatie)

Slide 14 - Tekstslide

                           is de                           prikkel voor het oog en geluid is de  prikkel voor het                   .  Een prikkel wordt pas waargenomen als de prikkel                             genoeg is. Dan wordt het elektrische signaal omgezet in een         
juiste
 oor 
licht
Sterk
impuls 

Slide 15 - Sleepvraag

4 soorten zenuwstelsel
Centrale zenuwstelsel (CZS)

Perifere zenuwstelsel
Willekeurige en onwillekeurige zenuwstelsel
Sympatische en parasympatische zenuwstelsel



Slide 16 - Tekstslide

Grote hersenen
Hersenstam
Kleine hersenen
Ruggenmerg

Slide 17 - Sleepvraag

Hoe zitten je hersenen in elkaar?

Hersenen bestaan uit drie delen:


grote hersenen 

  • bewegen van het lichaam

kleine hersenen 

  • plannen en coördinatie

 hersenstam 

  • hartslag, ademhaling,bloeddruk en temperatuur,
  • verbindingsstuk

 


Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Communicatie
Alle elektrische prikkels binnen en buiten de hersenen worden via zenuwcellen (neuronen) geleidt:

  • Sensorische zenuwcellen
Geleiden impulsen van receptoren (zintuig) naar het CZS
  • Motorische neuronen
Geleiden impulsen vanuit het CZS naar de spieren
  • Schakelneuronen
Geleiden impulsen van de sensorische neuronen (zenuwcellen) naar
de motorische neuronen (zenuwcellen) en andersom



Slide 20 - Tekstslide

Het perifere zenuwstelsel is verantwoordelijk voor
A
Prikkels verwerken
B
Vervoeren van prikkels
C
Bewustwording prikkels

Slide 21 - Quizvraag

perifeer zenuwstelsel
zenuwen
Deze verbinden het hele lichaam aan het centraal zenuwstelsel.

Slide 22 - Tekstslide

Indeling volgens de functie 
willekeurig zenuwstelsel
onwillekeurig zenuwstelsel
staat onder invloed van de wil
omvat de bewuste reacties
staat niet onder invloed van de wil
omvat de onbewuste reacties

Slide 23 - Sleepvraag

Je hartslag word gestuurd door het:
A
Willekeurig zenuwstelsel
B
Onwillekeurig zenuwstelsel

Slide 24 - Quizvraag

Welk van de voorbeelden past bij willekeurige zenuwstelsel?
A
na het eten gaat je maag aan de slag met het verteren van voedsel
B
De deurbel gaat, je staat op om te kijken wie er is.
C
Je ligt te zonnebaden in de tuin.
D
je gaat vaker en dieper ademhalen tijdens het sporten

Slide 25 - Quizvraag

Vragen?
vragen?

Slide 26 - Tekstslide