AGAA C2A Week 8 & 9 - Neuropatische pijn en artrose (tijdens de les)

Cursus 2A
Neuropatische pijn en anesthesie (week 8 en 9)
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
assistenten in de gezondheidszorgMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Cursus 2A
Neuropatische pijn en anesthesie (week 8 en 9)

Slide 1 - Tekstslide

Vragen over vorige week? 

Artrose
Reumatoïde artritis
Jicht

Slide 2 - Tekstslide

Planning vandaag
  • Wat is neuropatische pijn (zenuwpijn)?
  • Hoe behandelen we neuropatische pijn? 
  • Geneesmiddelen en eigenschappen
  • Anesthesie
  • Opioïdrotatie

Slide 3 - Tekstslide

Welke symptomen passen bij zenuwpijn?

Slide 4 - Woordweb

Symptomen van neuropatische pijn
  • Tintelend, prikkelend, branderige pijn
  • Soms heftige pijnscheuten (elektrische of schietende pijn)
  • Vaak langdurig: weken tot maanden tot jaren
  • Doof gevoel
  • Pijnlijk bij aanraking (allodynie)
  • Soms jeuk, tintelingen
  • Wrijven maakt pijnlijker (hyperalgesie)
  • Pijnstillers zoals paracetamol en NSAID werken onvoldoende 

Slide 5 - Tekstslide

Ontstaan van neuropatische pijn
  • Ontsteking, zoals bij gordelroos
  • Schade aan zenuwen (bijv. door diabetes of alcohol)
  • Klem zittende zenuw (zoals bij hernia of carpale tunnel syndroom) 
  • Ontstaan van trigeminus neuralgie niet bekend (aangezichtspijn)

Slide 6 - Tekstslide

Niet medicamenteuze adviezen
Huid niet aanraken, niet wrijven, voorkomen van koude huid
Soms pijnlijke plek warm of juist koud maken
Andere bezigheden, ontspanning
Doorgaan met dagelijkse activiteiten
Blijven bewegen, ook bij pijn (maar mag niet erger worden)
Soms fysiotherapeut en/of psycholoog

Slide 7 - Tekstslide

Welke medicijnen zijn vaak effectief voor behandeling van neuropatische pijn?
A
paracetamol, NSAID's, opioïden
B
NSAID's, anti-epileptica
C
Anti-epileptica, antidepressiva

Slide 8 - Quizvraag

Welke bijwerkingen treden vaak op bij medicijnen tegen neuropatische pijn (meerdere antwoorden mogelijk)?
A
Sufheid
B
Bewegingsstoornissen
C
Duizeligheid
D
Misselijkheid

Slide 9 - Quizvraag

Medicijnen bij neuropatische pijn
Paracetamol en NSAID's vaak onvoldoende werkzaam
Antiepileptica en antidepressiva wel werkzaam
Effect vaak na paar dagen tot weken
Laag starten, rustig verhogen
Bijwerkingen vaak aanwezig: duizeligheid, sufheid, droge mond

Slide 10 - Tekstslide

Amitriptyline (antidepressivum)
  • Tricyclisch antidepressivum (TCA)
  • Start met 10 mg
  • 's Avonds innemen
  • Elke 3-7 dagen verhogen tot 25-75 mg
  • Sufheid, droge mond, obstipatie, duizeligheid
  • Bij ouderen: nortriptyline

Slide 11 - Tekstslide

Gabapentine  (anti-epilepticum)
of pregabaline (dosering anders)
  • Opbouwen: dag 1 - 1 dd 300 mg, dag 2 - 2 dd 300 mg, dag 3 - 3 dd 300 mg, daarna evt. verder opbouwen.
  • Max. dosering afhankelijk van nierfunctie
  • Slaperigheid, duizeligheid, ataxie (moeite coördineren bewegingen)

Slide 12 - Tekstslide

Carbamazepine (anti-epilepticum)
  • Vaak bij aangezichtspijn (trigeminus neuralgie)
  • Startdosering 200-400 mg verdeeld over de dag
  • Onderhoud meestal 
  • 600-800 mg/dag, max 1200 mg
  • Veel interacties: induceert veel CYP-enzymen
  • Bijw.: sufheid, duizeligheid, ataxie

Slide 13 - Tekstslide

Anesthesie
Algeheel vs. lokaal
Algeheel
- Bewerkstelligen van bewusteloosheid
- Het verkrijgen van pijnstilling (analgesie)
- Veroorzaken van spierverslapping
Via inhalatie, intraveneuze of intramusculaire injectie, soms rectaal

Lokaal:
- Plaatselijke gevoelloosheid
T.b.v. kleine ingrepen maar ook grote ingrepen

Slide 14 - Tekstslide

Vormen van lokale anesthesie
  • Oppervlakte-anesthesie: vaak slijmvlies van neus, mond, etc.
  • Infiltratie-anesthesie: weefselgebied verdoven, i.c.m. adrenaline
  • Geleidingsanesthesie: gebied verdoven bij of in zenuw, bijv. bij kies trekken, operatie aan arm/been
  • Epidurale anesthesie: onderlichaam verdoven, bijv. bevalling

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Opioïdrotatie
Bij onvoldoende effect of ervaren van bijwerkingen

Switch van ene opioïd naar andere
Bij onvoldoende effect
  • equi-analgetische dosis
Bij bijwerkingen
  • 75% van de equi-analgetische dosis

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld 1
Patiënt gebruikt oxycodon: 2 dd 15 mg mga en zo nodig 1-6 x per dag 5 mg. Hij heeft veel last van obstipatie die niet goed te behandelen is met macrogol (Movicolon (R)). Na uitvraag blijkt dat patiënt maar 2 x per dag de kortwerkende oxycodon nodig heeft gemiddeld per dag. 
De arts wil meneer omzetten in fentanylpleisters. Welke sterkte zou hij moeten geven? 

Slide 20 - Tekstslide

Uitwerking voorbeeld 1:
Omzetting is vanwege bijwerkingen, dus 75% van de equi-analgetische dosering. 
Dagdosering is 30 mg per dag (langwerkend). Kortwerkend zo nodig en maar 2 x daags gemiddeld, dus niet meegeteld. 
75% van 30 mg oxycodon is 22,5 mg. Dit komt overeen met een  fentanylpleister van iets meer dan 12 mcg/uur. Dit bestaat niet, dus pleister van 12 mcg/uur lijkt meest geschikt. 

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld 2
Patiënt gebruikt 240 mg morfine per dag oraal. Slikken lukt niet goed meer en laatste levensfase is aangebroken. De arts wil graag een infuus met morfine starten in een pomp. Wat moet de inloopsnelheid (ml/uur) van het infuus zijn als de arts een Sendolor zak aanhangt van 10 mg/ml? 

Slide 22 - Tekstslide

Uitwerking voorbeeld 2
240 mg oraal morfine per dag komt overeen met 80 mg morfine i.v./s.c. per 24 uur. 
Per uur moet er 80 mg/24 uur = 3,3 mg morfine inlopen. 
In een zak zit 10 mg morfine per ml.
3,3 mg/10 mg * 1 ml = 0,33 ml per uur

Slide 23 - Tekstslide

Toets
Denk aan: 
  • Stof in reader + opdrachten 
  • Boeken
  • Lesson Ups
  • Drillster (begrippen)

Wanneer? 10 of 17 januari

Slide 24 - Tekstslide