Grammar Lesson 2: Prepositions, personal and possessive pronouns

Welcome to the 2nd lesson
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welcome to the 2nd lesson

Slide 1 - Tekstslide

TODAY'S LESSON
  • Prepositions 
  • Personal Pronouns 
  • Possessive Pronouns

But first....

Slide 2 - Tekstslide

Last week we discussed grammar....
Articles, plural and word order
Name one thing that you remember from this lesson?

Slide 3 - Woordweb

Prepositions

Slide 4 - Tekstslide

Prepositions
=
Voorzetsels

Slide 5 - Tekstslide

Which prepositions fit in the blank space?
... the football match

Slide 6 - Woordweb

Which prepositions fit in the blank space?
... the cupboard

Slide 7 - Woordweb

Uitleg
Een voorzetsel wordt gebruikt om plaats, tijd, richting en manier aan te geven:
Plaats: Op de stoel
Tijd: Om 4 uur
Richting: Naar school
Manier: Ik ga met de fiets

Slide 8 - Tekstslide

Personal 
Pronouns

Slide 9 - Tekstslide

Welke persoonlijke voornaamwoorden ken je in het Engels?

Slide 10 - Open vraag

Uitleg
Een persoonlijk voornaamwoord gebruiken we in plaats van een zelfstandig naamwoord:
==> een persoon, een dier, of een ding

Het meisje loopt - she walks
De jongen loopt   - he walks
De kat loopt -         it walks

Slide 11 - Tekstslide

Let op: I (ik) is altijd met een hoofdletter
Meervoud van it = they

Slide 12 - Tekstslide

Een voorbeeld van een persoonlijk voornaamwoord is:
A
he
B
where
C
home
D
Susan

Slide 13 - Quizvraag

Vervang "Susan" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
we
C
you
D
she

Slide 14 - Quizvraag

Vervang "the dog" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
it
C
you
D
I

Slide 15 - Quizvraag

Vervang "my friends and I" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
I
B
they
C
we
D
you

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Persoonlijke voornaamwoorden - 2e rijtje

Slide 18 - Tekstslide


Peter is in love with his girlfriend, Anne. He loves ........ .
A
her
B
his
C
you
D
we

Slide 19 - Quizvraag


Do you help your dad? Do you help .....?
A
she
B
he
C
him
D
her

Slide 20 - Quizvraag

We gave him the money and he gave .......... (we) the candy.
A
him
B
them
C
her
D
us

Slide 21 - Quizvraag

Possessive 
Pronouns

Slide 22 - Tekstslide

Welke bezittelijke
voornaamwoorden ken je?

Slide 23 - Woordweb

Bezittelijke voornaamwoorden

  • geven bezit aan
  • worden dus gebruikt om aan te geven dat iets van iemand is

Slide 24 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
mijn          =         my
jouw/uw  =         your
zijn             =        his
haar           =        her
zijn/haar (dingen)   =   its
onze         =         our
jullie         =         your
hun           =        their



Slide 25 - Tekstslide

Bezittelijke voornaamwoorden
Net zoals in het Nederlands kun je op nog een manier aangeven dat iets van iemand is:
                 Dat is mijn fiets.
                Die fiets is van mij.
De betekenis van de zin is hetzelfde, maar de manier van zeggen is anders. Net als in het Nederlands gebruik je dan een ander bezittelijk voornaamwoord

Slide 26 - Tekstslide


  • mijn
  • jouw
  • zijn
  • haar

  • ons/onze
  • jullie/uw
  • hun 


  • my
  • your
  • his
  • her

  • our
  • your
  • their
Bezittelijke voornaamwoorden - 1

Slide 27 - Tekstslide


  • van mij
  • van jou
  • van hem
  • van haar

  • van ons
  • van jullie/u
  • van hen 


  • mine
  • yours
  • his
  • hers

  • ours
  • yours
  • theirs
 Bezittelijke voornaamwoorden - 2

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeelden
Dit is mijn gitaar. -> This is my guitar.
Deze gitaar is van mij. -> This guitar is mine

Dat zijn hun boeken. -> Those are their books.
De boeken zijn van hen. -> The books are theirs

Dit is zijn tas. -> This is his bag.
Deze tas is van hem. -> This bag is his.

Slide 29 - Tekstslide

The cat has a long tail.
______ colour is white.
A
her
B
his
C
its
D
our

Slide 30 - Quizvraag

Susan and Mike are twins.
____ birthday is in May
A
they
B
their
C
her
D
his

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de juiste vertaling van deze zin:
Dit is mijn gitaar.
A
This is my guitar.
B
That guitar is of mine.
C
This guitar is my.
D
Those guitars are ours.

Slide 32 - Quizvraag

You ask your friend:
My pencil is broken. Can I borrow ......?
A
your
B
her
C
yours
D
mine

Slide 33 - Quizvraag

She has a book.
It is ___ book.
A
her
B
his
C
she
D
its

Slide 34 - Quizvraag

We are called Smith.
____ last name is Smith.
A
we
B
us
C
your
D
our

Slide 35 - Quizvraag

Well done!


Slide 36 - Tekstslide

0

Slide 37 - Video