Voorbereiding hs. 3 en 4 4GTL

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

Welkom!

Nodig: leesboek, Nederlands boek + schrift / laptop

Tien minuten lezen

1. 10 minuten lezen
2. Uitleg H3 spelling + H3 formuleren
3. Zelfstandig werken 
4. Afsluiting

Deze week komt het inschrijfformulier voor de mondeling in het lokaal te hangen. 

Deze les

pta 430

Voorbereiding op PTA Nieuw Nederlands hoofdstuk 3

Lezen

Woordenschat

Taalverzorging

Lezen hs. 3

Feiten, meningen en argumenten in een tekst herkennen

Na deze les weet je :

-  wat een feit is

- wat een mening is

-  wat een argument is

Feiten, meningen

en argumenten

Feiten, meningen en argumenten

Een mening kun je niet controleren.

Ik vind

Volgens mij 

FEITEN OF MENINGEN?

Argumenten

Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.

Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat en namelijk: 

– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) , want dat staat je namelijk geweldig! (= argument)

Je gebruikt dus argumenten om je mening/ standpunt te onderbouwen. Deze argumenten kunnen vervolgens weer meningen of feiten zijn.

Woordenschat hoofdstuk 3

Woordraadstrategieën

woordenlijst 3 

Wat betekent
interpreteren? 'Hoe moeten die uitspraak interpreteren?'

Wat betekent
aanvaarden? 'We aanvaarden jouw excuses.'

Wat betekent
'betrekking hebben op'?

Bezig met h3 woordenschat

Opdracht 1 t/m 6

Tussenletters

Tussenletters in samenstellingen

Welke samenstelling met tussenletters is hier goed gespeld?

1. beresterk
2. invalideparkeerplaats
3. peretaart
4. staatinrichting

Welke samenstelling schrijf je met een of meer tussenletters?

1. zang + stem
2. passagier + schip
3. toilet + bril
4. breedte + maat

Taalverzorging formuleren

verwijswoorden

Verwijswoorden

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?

1. dit
2. deze
3. die
4. dat

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'vogel'?

1. deze, die
2. deze, dat
3. dit, dat
4. die, dit

Trappen van vergelijking

Trappen van vergelijking:
vreemd - vreemder - .............

1. vreemdst
2. vreemst
3. meest vreemd

Ik ben veel leniger als/dan Witmar, maar zijn conditie is weer veel beter als/dan die van mij.

1. als/als
2. als/dan
3. dan/dan
4. dan/als

Hij weet gewoon meer als/ dan ik.

1. als
2. dan

Jullie eten meer als/dan wij.

1. als
2. dan

Frans verdient evenveel als/ dan zij/haar.

1. als zij
2. dan zij
3. als haar
4. dan haar

Ter voorbereiding op het pta

Bestudeer alle theorie, oefen woordenschat met quizlet(zie som) en oefen taalverzorging met de optie 'trainen' in Nieuw Nederlands online