Quiz H5 (kader 4)

1. Welke producten die jij gebruikt komen uit het buitenland? En weet je ook uit welk land?
1 / 34
volgende
Slide 1: Open vraag
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

1. Welke producten die jij gebruikt komen uit het buitenland? En weet je ook uit welk land?

Slide 1 - Open vraag

2. Waarom denk je/wat kunnen redenen zijn dat Nederland die producten uit het buitenland haalt?

Slide 2 - Open vraag

3. Welke woorden horen op de stippellijn?
Export betekent dat Nederland goederen en diensten aan het buitenland ..................
Nederland ..................... hiervoor geld uit het buitenland.


A
Verkoopt, betaald
B
verkoopt, ontvangt
C
Koopt, ontvangt
D
Koopt, betaald

Slide 3 - Quizvraag

4. Import =
A
goederen en diensten produceren
B
uitvoeren van goederen en diensten
C
het kopen van goederen en diensten uit het buitenland

Slide 4 - Quizvraag

5. Kijk naar de afbeelding. Is er sprake van import of export?
A
Import
B
Export

Slide 5 - Quizvraag

6. Het voordeel van import voor de Nederlandse consument is ...
A
meer keuze in goederen en diensten.
B
minder keuze in goederen en diensten.

Slide 6 - Quizvraag

7. Import of export?
Nederlandse garage koopt BMW's uit Duitsland.

A
export
B
import

Slide 7 - Quizvraag

8. Een Amerikaanse toerist komt naar Amsterdam. Is er sprake van Import of Export?
A
Import
B
Export
C
Geen van beide

Slide 8 - Quizvraag

9. Protectionisme heeft als doel...
A
De import te beschermen
B
Inflatie laag houden
C
De binnenlandse werkgelegenheid te beschermen
D
De export te ontmoedigen

Slide 9 - Quizvraag

3. Welke woorden horen op de stippellijn?
Export betekent dat Nederland goederen en diensten aan het buitenland ..................
Nederland ..................... hiervoor geld uit het buitenland.


A
Verkoopt, betaald
B
verkoopt, ontvangt
C
Koopt, ontvangt
D
Koopt, betaald

Slide 10 - Quizvraag

4. Import =
A
goederen en diensten produceren
B
uitvoeren van goederen en diensten
C
het kopen van goederen en diensten uit het buitenland

Slide 11 - Quizvraag

5. Kijk naar de afbeelding. Is er sprake van import of export?
A
Import
B
Export

Slide 12 - Quizvraag

6. Het voordeel van import voor de Nederlandse consument is ...
A
meer keuze in goederen en diensten.
B
minder keuze in goederen en diensten.

Slide 13 - Quizvraag

7. Import of export?
Nederlandse garage koopt BMW's uit Duitsland.

A
export
B
import

Slide 14 - Quizvraag

8. Een Amerikaanse toerist komt naar Amsterdam. Is er sprake van Import of Export?
A
Import
B
Export
C
Geen van beide

Slide 15 - Quizvraag

9. Protectionisme heeft als doel...
A
De import te beschermen
B
Inflatie laag houden
C
De binnenlandse werkgelegenheid te beschermen
D
De export te ontmoedigen

Slide 16 - Quizvraag

10. Wat is GEEN voorbeeld van protectie?
A
contingentering
B
uitvoerrechten
C
exportsubsidie
D
invoerrechten

Slide 17 - Quizvraag

11. Contigentering betekent ...
A
beperking van de export van een product tot een bepaalde hoeveelheid.
B
vergroting van de import van een product tot een bepaalde hoeveelheid.
C
beperking van de import van een product tot een bepaalde hoeveelheid.

Slide 18 - Quizvraag

12. Wat hoort bij vrijhandel?
A
Contingentering
B
Exportsubsidie
C
Importheffing
D
Geen belemmeringen

Slide 19 - Quizvraag

13. Waar staan de letters WTO voor in het Nederlands
A
Wereldorganisatie
B
Wereldhandel
C
Wereldsamenwerkings- organisatie
D
Wereldhandels- organisatie

Slide 20 - Quizvraag

14. In alle landen van de Europese unie kun je met de euro betalen.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

15. Binnen de EU is:
A
Vrij verkeer van goederen en diensten
B
Vrij verkeer van personen
C
Vrij verkeer van kapitaal
D
Alle drie juist

Slide 22 - Quizvraag

16. De EU is een...
A
economische samenwerking
B
politieke samenwerking
C
economische en politieke samenwerking
D
een verzameling landen, los van elkaar

Slide 23 - Quizvraag

17. Alle eurolanden hebben dezelfde munten?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quizvraag

18. De volgende zinnen gaan over globalisering. Welke is juist?
A
Door globalisering wordt de handel met het buitenland steeds lastiger.
B
Internet heeft het proces van globalisering versneld.
C
Nu we te maken hebben met globalisering wordt de hele wereld een vrijhandelszone.
D
Steeds minder producten of ingrediënten komen uit het buitenland.

Slide 25 - Quizvraag

10. Wat is GEEN voorbeeld van protectie?
A
contingentering
B
uitvoerrechten
C
exportsubsidie
D
invoerrechten

Slide 26 - Quizvraag

11. Contigentering betekent ...
A
beperking van de export van een product tot een bepaalde hoeveelheid.
B
vergroting van de import van een product tot een bepaalde hoeveelheid.
C
beperking van de import van een product tot een bepaalde hoeveelheid.

Slide 27 - Quizvraag

12. Wat hoort bij vrijhandel?
A
Contingentering
B
Exportsubsidie
C
Importheffing
D
Geen belemmeringen

Slide 28 - Quizvraag

13. Waar staan de letters WTO voor in het Nederlands
A
Wereldorganisatie
B
Wereldhandel
C
Wereldsamenwerkings- organisatie
D
Wereldhandels- organisatie

Slide 29 - Quizvraag

14. In alle landen van de Europese unie kun je met de euro betalen.
A
juist
B
onjuist

Slide 30 - Quizvraag

15. Binnen de EU is:
A
Vrij verkeer van goederen en diensten
B
Vrij verkeer van personen
C
Vrij verkeer van kapitaal
D
Alle drie juist

Slide 31 - Quizvraag

16. De EU is een...
A
economische samenwerking
B
politieke samenwerking
C
economische en politieke samenwerking
D
een verzameling landen, los van elkaar

Slide 32 - Quizvraag

17. Alle eurolanden hebben dezelfde munten?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 33 - Quizvraag

18. De volgende zinnen gaan over globalisering. Welke is juist?
A
Door globalisering wordt de handel met het buitenland steeds lastiger.
B
Internet heeft het proces van globalisering versneld.
C
Nu we te maken hebben met globalisering wordt de hele wereld een vrijhandelszone.
D
Steeds minder producten of ingrediënten komen uit het buitenland.

Slide 34 - Quizvraag