VWO2 Kapitel 1 Verben

VWO 2 Kapitel 1 Verben
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

VWO 2 Kapitel 1 Verben

Slide 1 - Tekstslide

Lernziel
  1. Am Ende der Stunde könnt ihr Verben im Präsens mit den Personalpronomen anwenden.
  2. Ihr habt geübt mit Verben im Präsens.

Slide 2 - Tekstslide

Van het werkwoord
spielen
is de stam________

Slide 3 - Open vraag

Van het werkwoord
kommen
is de stam________

Slide 4 - Open vraag

Van het werkwoord
wandern
is de stam________

Slide 5 - Open vraag

Sleep de juiste uitgang naar de juiste plek:
werkwoord: lernen (leren)
ich          lern

du           lern

er/sie/es lern

wir          lern

ihr          lern

sie/Sie    lern
e
st
t
en
en
t

Slide 6 - Sleepvraag

jij woont =
A
du wohnt
B
er wohne
C
du wohnst
D
du wohne

Slide 7 - Quizvraag

Ich (heißen) Femke
A
ich heiß
B
ich heißt
C
ich heiße

Slide 8 - Quizvraag

du (heißen) Lotte
A
du heißst
B
du heißt

Slide 9 - Quizvraag

Suzanne (tanzen) sehr gern.
A
Suzanne tanzt sehr gern
B
Suzanne tanzst sehr gern

Slide 10 - Quizvraag

Janna (spielen)________ mit Jan

Slide 11 - Open vraag

Susanne (reden) ________ gern.
A
rede
B
redest
C
reden
D
redet

Slide 12 - Quizvraag

haben und sein


de vervoeging van haben en sein

Slide 13 - Tekstslide

Peter ..... (haben) gestern seine Bücher vergessen.
A
hast
B
habt
C
habe
D
hat

Slide 14 - Quizvraag

Ihr ................. (haben) Hunger.
A
haben
B
hast
C
habe
D
habt

Slide 15 - Quizvraag

Wie alt --- Sie?
hulp
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie sind
Sie sind

A
ist
B
seid
C
sind
D
bin

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van haben of sein?
Wie alt ... du?
A
sind
B
seid
C
bist
D
bin

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de juiste vorm van haben of sein?
... Sie hier schon lange?
A
sind
B
seid
C
bist
D
ist

Slide 18 - Quizvraag

vul in: haben of sein?
Wir .... jetzt in der Schule.
A
haben
B
seid
C
sind
D
habt

Slide 19 - Quizvraag

GEBRUIK EEN VORM VAN "HABEN"OF "SEIN"

Lisa ..... krank
A
bist
B
hat
C
ist
D
habt

Slide 20 - Quizvraag

Fragewörter

Slide 21 - Tekstslide

hoe
waarom
waar
wanneer
wat
waarheen
wie
woher
warum
wo
wann
wer
wohin
was
wie
waarvandaan

Slide 22 - Sleepvraag