Het tegenwoordig deelwoord: werkwoord+d: werkend, slapend.
Op haar trouwdag zag Rosita er stralend uit.
Tom komt altijd lopend, maar Fred neemt liever de fiets.
Deelwoorden gebruik je ook als bijvoeglijk naamwoord:
de bestelde artikelen, de gevangen vis, een spelend kind.
Spel een bijvoeglijk gebruikt deelwoord zo KORT mogelijk (een vergrote foto en niet een vergrootte foto), tenzij de uitspraak daardoor verandert.
Denk je dat Thomas ook voor het vak Nederlands een voldoende had?