aantekeningen toetsweek 3 a2c

Fictie H1 t/m H4
Tijdsperspectief (H1)
- met het verhaal meevertellen
- achteraf vertellen


Personages (H2)
- hoofdpersonen en bijpersonen
- round character & flat character
- karakterontwikkeling


Vertelperspectief (H2)
- ik-perspectief
- personaal perspectief (hij/zij)
- auctoriaal perspectief
- meervoudig perspectief
geen psychisch perspectief
Einde van het verhaal (H4)
- open einde
- gesloten einde 
Tijd (H3)
- historische roman
- chronologisch & niet-chonologisch
- voorgeschiedenis
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Fictie H1 t/m H4
Tijdsperspectief (H1)
- met het verhaal meevertellen
- achteraf vertellen


Personages (H2)
- hoofdpersonen en bijpersonen
- round character & flat character
- karakterontwikkeling


Vertelperspectief (H2)
- ik-perspectief
- personaal perspectief (hij/zij)
- auctoriaal perspectief
- meervoudig perspectief
geen psychisch perspectief
Einde van het verhaal (H4)
- open einde
- gesloten einde 
Tijd (H3)
- historische roman
- chronologisch & niet-chonologisch
- voorgeschiedenis

Slide 1 - Tekstslide

1.1
FICTIE
  • Met de gebeurtenissen mee vertellen.   persoonsvorm staat in tegenwoordige tijd
  • Achteraf vertellen                                               persoonsvorm staat in verleden tijd

   THEORIE:  TIJDSPERSPECTIEF

Slide 2 - Tekstslide

1.1
FICTIE
Een verhaal heeft een tijdsperspectief: het kan met de gebeurtenissen mee worden verteld; het kan ook achteraf verteld worden. Als een verhaal achteraf wordt verteld, kent de verteller de afloop al en kan hij dus vooruitlopen op de gebeurtenissen. Hij kan heen en weer gaan tussen heden en verleden.
   THEORIE:  TIJDSPERSPECTIEF

Slide 3 - Tekstslide

achteraf verteld, want pv 
staat in verleden tijd.

Slide 4 - Tekstslide

2.1
FICTIE
Perspectief
Een verhaal heeft een verteller. Bij die verteller ligt het perspectief. Als lezer kijk je met deze verteller mee. Voor jouw beleving van het verhaal ben je afhankelijk van het perspectief van de verteller. 

Slide 5 - Tekstslide

2.1
FICTIE
Perspectief
1. Ik-perspectief 
Er is een ik-figuur die beschrijft wat hij meemaakt of heeft meegemaakt. De ik-figuur is tevens de ik-verteller.
2. Personaal (hij/zij-) perspectief
Er is een hij- of zij-figuur door wiens ogen je de gebeurtenissen meemaakt. Je hebt hier te maken met een hij/zij-verteller (= personale verteller)
3. Alwetende verteller of auctoriaal perspectief 
De alwetende (auctoriale) verteller neemt niet deel aan het verhaal en geeft commentaar op de gebeurtenissen. Deze verteller weet alles, maar vertelt niet alles.
4. Meervoudig perspectief
Meerdere personen vertellen het verhaal vanuit een ik-perspectief of een personaal perspectief. Het perspectief wisselt dan regelmatig.

Slide 6 - Tekstslide

2.1
FICTIE
Personages
In een verhaal vind je hoofdpersonen en bijpersonen. 
  • Van bijpersonen leer je hooguit een paar karaktereigenschappen kennen. Ze veranderen niet en reageren vaak voorspelbaar. Het zijn flat characters
  • Van hoofdpersonen lees je meestal hun gedachten en gevoelens: het perspectief ligt dan bij hen. Van hoofdpersonen leer je verschillende karaktereigenschappen kennen, waardoor ze niet telkens op dezelfde manier reageren. Vaak veranderen ze door de gebeurtenissen: ze maken een karakterontwikkeling door. Het zijn round characters.

Slide 7 - Tekstslide

2.1
FICTIE
Karakterontwikkeling
Veel hoofdpersonen maken tijdens een verhaal een karakterontwikkeling door. Dit betekent dat het personage verandert. Dit komt bijvoorbeeld omdat een personage ouder wordt (en misschien we wijzer) of heftige dingen meemaakt, waardoor hij of zij anders tegen het leven of zichzelf aankijkt.
Karakters kunnen ook problemen overwinnen en daarmee zelfverzekerder worden.  

Slide 8 - Tekstslide

3.1
FICTIE
Historische romans
Historische romans zijn verhalen die zich in het verleden afspelen. 
Voorbeelden zijn 
  • Kruistocht in Spijkerbroek (van Thea Beckman) 
  • Oorlogswinter (van Jan Terlouw)
  • Slavenhaler (van Rob Ruggenberg)


Slide 9 - Tekstslide

3.1
FICTIE
Tijd
Een boek is chronologisch verteld, als de tijd van het verhaal niet word onderbroken. 

Een boek is niet-chronologisch verteld wanneer de schrijver gebruik maakt van flashbacks.

Slide 10 - Tekstslide

4.1
FICTIE
Einde van een boek
Er zijn twee soorten verhaaleindes.
  • In een gesloten einde is het verhaalprobleem aan het eind opgelost: in een romantisch verhaal sluiten de geliefden elkaar in de armen; in een detective is de dader gevonden; een sprookje eindigt met: en ze leefden nog lang en gelukkig;
  • Bij een open einde laat de schrijver een aantal zaken onopgelost. Als lezer moet je zelf invullen hoe het verhaal verder zal gaan en wat er verder met de verhaalpersonen gaat gebeuren.

Slide 11 - Tekstslide

GEDICHT H1 t/m H5
Rijm
A. eindrijm 
    (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig)
      -> rijmschema
                 1)  gepaard (aa bb)
                 2) gekruist (abab)
                 3) gebroken (abcb)
                 4) omarmend (abba) 
B. assonantie / klinkerrijm 
                        
Versregels

Enjambement

Strofen



                        
Beeldspraak
1) vergelijking
2) metafoor
3) personificatie

Slide 12 - Tekstslide

1.8
GEDICHT
Wanneer het laatste woord van een versregel rijmt op het laatste woord van een andere versregel in dezelfde strofe, spreek je van eindrijm.
Niet in elk gedicht komt eindrijm voor.
EINDRIJM

Slide 13 - Tekstslide

1.8
GEDICHT
Bang in het donker

Mama, papa, blijf je thuis?
Er lopen dieven door het huis.
Er lopen boeven op de gang.
In het donker ben ik bang.

Er zit een kater in de kast,
die daar met zijn nagels krast.
Moet ik ’s nachts naar de wc,
lopen spoken met me mee.
EINDRIJM: gepaard rijm
a
a
b
b

c
c
d
d



Slide 14 - Tekstslide

1.8
GEDICHT
Oude vriend
 
Ze vallen meestal tegen als je ze herleest,
de boeken, die je ooit (figuurlijk) hebt verslonden,
want wat je daar ook vroeger mooi aan hebt gevonden,
dat blijkt dan op zijn hoogst inmiddels mooi gewéést.

En toch... Je pakt wel eens een bandje uit een kast,
blaast er het stof af en al bij de eerste zinnen
wandel je lang vergeten paradijzen binnen,
weer als vanouds ontroerd en weer opnieuw verrast.

EINDRIJM: omarmend rijm
a
b   
b
a

c
d
d
c



Slide 15 - Tekstslide

1.8
GEDICHT
Liggen in de zon

Ik hoor het licht het zonlicht pizzicato
de warmte spreekt weer tegen mijn gezicht
ik lig weer dat gaat zo maar niet dat gaat zo
ik lig weer monomaan weer monodwaas van licht.

Ik lig languit lig in mijn huid te zingen
lig zacht te zingen antwoord op het licht
lig dwaas zo dwaas niet buiten mensen dingen
te zingen van het licht dat om en op mij ligt.

Ik lig hier duidelijk zeer zuidelijk lig zonder
te weten hoe of wat ik lig alleen maar stil
ik weet alleen het licht van wonder boven wonder
ik weet alleen maar alles wat ik weten wil


EINDRIJM: gekruist rijm
a
b   
a
b

c
b
c
b

d
e
d
e


Slide 16 - Tekstslide

1.8
GEDICHT
Glas

Elke morgen stond ze voor het raam te wuiven.
Ik zwaaide terug, maar wist niet wie ze was.
Buiten ging het leven door, maar 't hare
ging niet verder dan het glas.

Als ik terug van school kwam keek ik even;
het vierde raam, begane grond:
een witte muur met stille plooien,
alsof de vrouw niet echt bestond.

En toen kwam ik haar buiten tegen,
haar gang voorzichtig als op glas.
Ik groette haar; ze liep op scherven.
Ze wist ineens niet wie ik was.

EINDRIJM: gebroken
a       
b   
c
b

d        
e
f
e

g   
b
h
b


Slide 17 - Tekstslide

1.8
GEDICHT
Eindrijm kun je ook indelen op grond van het aantal rijmende lettergrepen.

Staand rijm / mannelijk rijmDe laatste, beklemtoonde lettergreep rijmt:
gaan – staan
gedruis – sluis

Slepend rijm / vrouwelijk rijm:  De laatste twee lettergrepen rijmen:
kopen – lopen
eter – beter

Glijdend rijm / onzijdig rijm: De laatste drie lettergrepen rijmen:
kabbelen – babbelen
kinderen – hinderen
EINDRIJM

Slide 18 - Tekstslide

2.8
GEDICHT
Soms wordt een versregel op een opvallend punt afgebroken: op een plaats waar in de zin juist geen pauze valt. De zin gaat dan door op de volgende regel. Dit noem je een enjambement.

Slide 19 - Tekstslide

GEDICHT

boekje open    Hoeveel enjambementen heeft dit gedicht?
 
hoe ga ik open als een boek?
ik wil mezelf eens lezen,
bladeren en kijken   
hoeveel pagina's ik tel.
of ik een sprookje ben
of meer een studieboek.
zou ik mij kopen?
lenen bij de bieb?
alleen stiekem lezen 
hoe ik afloop en zachtjes 
terugzetten in de kast?




Tekst
Ted van Lieshout
Uit: Van verdriet kun je
grappige hoedjes vouwen,
Uitgeverij Leopold 1986


Slide 20 - Tekstslide

GEDICHT

boekje open
 
hoe ga ik open als een boek?
ik wil mezelf eens lezen,
bladeren en kijken   enjambement
hoeveel pagina's ik tel.
of ik een sprookje ben
of meer een studieboek.
zou ik mij kopen?
lenen bij de bieb?
alleen stiekem lezen enjambement
hoe ik afloop en zachtjes enjambement
terugzetten in de kast?




Tekst
Ted van Lieshout
Uit: Van verdriet kun je
grappige hoedjes vouwen,
Uitgeverij Leopold 1986


Slide 21 - Tekstslide

3.8
GEDICHT
Assonantie of klinkerrijm:
klinkers van woorden die bij elkaar in de versregel staan, komen overeen. Hiermee probeert de dichter een bepaald effect te bereiken. 
ASSONANTIE

Slide 22 - Tekstslide

GEDICHT

Zijn      assonantie (klinkerrijm)     alliteratie (medeklinker...)

Als ik mezelf had mogen scheppen, zou ik minder
fouten hebben gemaakt. Ik liet mij niet zo verdwalen
tussen het gebrekkig zijn en het gebrekkige zijn.

Ik gaf mij broodkruimels om de weg terug
te vinden, al weet ik niet welke weg dat was en waar
die eigenlijk naartoe ging en hoe die heette.

Ik at het brood in plaats van het te strooien; honger
maakt alle wegen eindeloos lang en laat geen tijd voor rust
in de berm, de lucht te zien en daar een vogel thuis.





Tekst
Ted van Lieshout
"Jij bent mijn mooiste landschap &
267 andere gedichten en tekeningen"
Leopold, Amsterdam 2003

Slide 23 - Tekstslide

GEDICHT

't Sieraad dat de bomen dagen
Zijn hun ambergele blaren
En te midden van dit lover
Zitten geelgeveerde vogels.
Laten hier hun klanken dwalen
Tureluren dromend samen.

effect = het klinkt traag





Tekst
Ted van Lieshout
"Jij bent mijn mooiste landschap &
267 andere gedichten en tekeningen"
Leopold, Amsterdam 2003

Slide 24 - Tekstslide

GEDICHT       figuurlijk taalgebruik    
vergelijking
metafoor
De dichter vergelijkt iets met een beeld. 
 
beeld + waar het naar verwijst (origineel)
De dichter gebruikt een beeld voor wat hij bedoelt. 

alleen het beeld 
Jouw kamer lijkt wel een zwijnenstal. 

Marijn, een echte angsthaas, ging er als eerste vandoor.
Wat een zwijnenstal!

De angsthaas ging er als eerste vandoor. 
4.8

Slide 25 - Tekstslide

Waarom gebruiken we beeldspraak?
  • Omdat het mooi is: de taal doet dan meer met ons gevoel. In het behang staan littekens.
  • Omdat het beeldend is: de boodschap komt beter over. De wind gierde door het huis. 
  • Omdat de taal dan zachter is: de boodschap doet minder pijn / is minder confronterend. We hebben onze hond laten inslapen. 

Slide 26 - Tekstslide

vergelijking (staan) of metafoor (zitten)?
  • Zijn hoofd was zo rood als een biet.
  • Lachen als een boer die kiespijn heeft.
  • De vurige bal staat hoog aan de hemel.
  • Je kamer lijkt wel een kloostercel.
  • Een muis is handiger dan een touchpad.
  • Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.

Slide 27 - Tekstslide

GEDICHT

Papa's huis    Waar zie je figuurlijk taalgebruik?

Lege kamers geven onze namen terug personificatie
en kaatsen ook de woorden van de wand.
Maar in het behang staan littekens metafoor 
van voltooid verleden, waarin een vader was.
Zijn letters worden bewaard; ik schroef ze
later op mijn eigen deur. Mam gaat voortaan
wonen achter haar eigen naam. Morgen metafoor
slaan wij nieuwe wonden in een ander huis metafoor
en roepen dapper verse muren vol. metafoor



Tekst
Ted van Lieshout
Uit: Als ik geen naam had kwam ik in de Noordzee uit
Uitgeverij Leopold, 1987.

Slide 28 - Tekstslide

GEDICHT     figuurlijk taalgebruik    
personificatie
Een voorwerp, plant of dier krijgt menselijke eigenschappen.
Mijn hart maakte een sprongetje.

De wind giert door het huis. 

Het papier is geduldig.


5.8

Slide 29 - Tekstslide

TUINBANK
Ik ben een oude tuinbank en
teleurgesteld tot in mijn nerf.
Wie vraagt hout wat het wil?

Men meet, zaagt, schuurt, draait
schroeven in je ziel en bedekt
het resultaat met een laag verf.

Ik wil naar zee, als schatkist of
als mast van een fregat, desnoods
als kruk, kiel, luik of roeispaan.

Het zit er niet meer in, vrees ik.
Ik ben een tuinbank. Zie mij staan.

Bas Rompa

Slide 30 - Tekstslide