BK 2 Taalverzorging - perron 3 les 3

lesdoel 31-1-2025
  1. Je weet wat persoonlijke voornaamwoorden zijn en hoe je ze goed gebruikt.
  2. Je weet wat bezittelijke voornaamwoorden; zijn en hoe je ze goed gebruikt.
  3. Je weet wat aanwijzende voornaamwoorden en hoe je ze goed gebruikt.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

lesdoel 31-1-2025
  1. Je weet wat persoonlijke voornaamwoorden zijn en hoe je ze goed gebruikt.
  2. Je weet wat bezittelijke voornaamwoorden; zijn en hoe je ze goed gebruikt.
  3. Je weet wat aanwijzende voornaamwoorden en hoe je ze goed gebruikt.

Slide 1 - Tekstslide

Lesagenda 29-1-2025
  1. Startvraag en uitleg theorie
  2. Instructie opdrachten
  3. Zelfstandig werken
  4. Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Welke 4 woordsoorten zijn herhaling uit klas 1?

Slide 3 - Woordweb

Welk nieuw voornaamwoord heb je geleerd?

Slide 4 - Woordweb

Welke voornaamwoorden ken je nog meer?

Slide 5 - Woordweb

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?
Persoonlijke voornaamwoorden en bezittelijke voornaamwoorden lijken soms erg op elkaar. De woorden je, haar, ons, jullie en hun kunnen zowel persoonlijk als bezittelijk voornaamwoord zijn.
Als de woorden in een zin staan, kun je uitzoeken tot welke woordsoort zo'n woord behoort.

Je moet dat niet doen.
persoonlijk voornaamwoord
Je fiets staat in de stalling.
bezittelijk voornaamwoord

Een belangrijk verschil tussen een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord is dat bij een bezittelijk voornaamwoord altijd een zelfstandig naamwoord staat. Ook kun je bij jouw en jou aan de spelling zien dat jouw het bezittelijk voornaamwoord is. Jou is het persoonlijk voornaamwoord. Dat is ook zo bij uw en u. Uw is het bezittelijk voornaamwoord, u is het persoonlijk voornaamwoord.


Slide 6 - Tekstslide

Aanwijzende voornaamwoorden 
Er zijn niet veel aanwijzende voornaamwoorden. Je leert er op dit perron vijf. Het zijn:
deze, die
dit, dat
zo’n (komt van zo een)
Je kunt ze dus makkelijk uit je hoofd leren. Een aanwijzend voornaamwoord staat bijna altijd voor een zelfstandig naamwoord. Dat aanwijzend voornaamwoord wijst bijna letterlijk iets aan: dit boek, die dvd, zo’n speler.

Slide 7 - Tekstslide

Als je het goede aanwijzend voornaamwoord wilt gebruiken, moet je weten of het zelfstandig naamwoord, waar je het aanwijzend voornaamwoord voor zet, een de-woord of een het-woord is.
het boek en daarom dit boek of dat boek
de dvd en daarom die dvd of deze dvd

Slide 8 - Tekstslide

Je kunt de aanwijzende voornaamwoorden deze, die, dit en dat ook zelfstandig gebruiken. Dat betekent dat ze alleen staan. Er staat dan dus geen zelfstandig naamwoord achter:
Dit is mooi. in plaats van: Dit boek is mooi.
Deze is van mij. in plaats van: Deze dvd is van mij.
Als een aanwijzend voornaamwoord zelfstandig gebruikt wordt, moet je wel goed weten waar het naar verwijst. Anders begrijp je de zin niet: Dat is leuk! Wat is leuk?

Slide 9 - Tekstslide

betrekkelijke voornaamwoorden
De belangrijkste betrekkelijke voornaamwoorden zijn die en dat.
Die en dat zijn alleen betrekkelijke voornaamwoorden als ze direct achter een zelfstandig naamwoord staan én als er een extra persoonsvorm in de zin komt.

Wij kijken naar de hockeywedstrijd die live wordt uitgezonden.
Het boek dat ik lees, is door Carry Slee geschreven.


Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst terug naar de-woorden: de jongen die daar loopt …
Het betrekkelijk voornaamwoord  dat verwijst terug naar het-woorden: het team dat verliest …

Slide 10 - Tekstslide

samengestelde zinnen
Een enkelvoudige zin is een zin waarin één persoonsvorm staat. 
Een samengestelde zin is een zin waarin twee (of meer) persoonsvormen staan. 
Voegwoorden zijn woorden die twee zinnen aan elkaar vast plakken. De voegwoorden die je op perron 1 al hebt gehad, zijn: en, want, maar, of, omdat, zodat, voordat, dat, als, toen en terwijl. Er zijn nog meer voegwoorden, maar deze voegwoorden komen vaak voor en deze gebruik je zelf waarschijnlijk ook.
  

Ook de betrekkelijke voornaamwoorden die en dat plakken twee zinnen aan elkaar vast. Ook een zin met een betrekkelijk voornaamwoord heeft dus twee persoonsvormen en zo’n zin is dus ook een samengestelde zin.

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld
Zitvolleybal speel je met zes spelers en het net hangt op anderhalve meter hoogte.

Samengestelde of enkelvoudige zin?
Voegwoord of betrekkelijk voornaamwoord?

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken * opdrachten:  
persoonlijk voornaamwoord 17, 19, 21, 
bezittelijk voornaamwoord 22, 23, 
bezittelijk of persoonlijkvoornaamwoord 25


Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk
Taalverzorging - Sportief - perron 3

maken opdracht 26, 27, 28, 30, 32, 

Slide 14 - Tekstslide

Welke voornaamwoorden hebben we tot nu toe besproken?

Slide 15 - Woordweb