H5Fictie

Toetsweek
1 / 17
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toetsweek

Slide 1 - Woordweb

Tijd

Slide 2 - Woordweb

Doelen
1. Ik kan uitleggen in welke tijd een verhaal zich afspeelt. 
2. Ik kan zeggen wat de vertelde tijd en verteltijd in een verhaal is. 
3. Ik kan herkennen of een verhaal chronologisch of niet-chronologisch verteld wordt.

Slide 3 - Tekstslide

Tijd in vertellen
Verteltijd = De tijd die je nodig hebt om te lezen (in minuten, of aantal bladzijdes).
Vertelde tijd = De tijd die de gebeurtenissen in beslag nemen.


Slide 4 - Tekstslide

Let op
Bedenk: als de verteltijd kort is (1 bladzijde) en de vertelde tijd lang (2 jaar), dan wordt het verhaal dus heel snel verteld. Is de verteltijd lang (100 bladzijdes) en de vertelde tijd kort (2 dagen), dan wordt het verhaal vertraagd. Er zijn van vaak veel details. Bij een scene zijn verteltijd en vertelde tijd ongeveer even lang. 

Slide 5 - Tekstslide

De vertelde tijd is....
A
Hoelang je erover doet om het boek uit te lezen
B
Het aantal bladzijden/zinnen
C
De tijd die in het verhaal verstrijkt
D
Wanneer de tijd versneld wordt

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de verteltijd?
A
De tijd die verstrijkt in het verhaal
B
De tijd die het duurt om het verhaal te vertellen

Slide 7 - Quizvraag

Chronologie

Slide 8 - Woordweb

Chronologie
Gebeurtenissen worden na elkaar verteld. 

Gisteren ging ik naar de supermarkt. Daarna liep ik nog even langs de Kruidvat want mijn shampoo was op. Met een volle boodschappentas fietste ik vervolgens naar huis. 

Slide 9 - Tekstslide

Niet chronologische tijd
Vooruitwijzingen en terugverwijzingen naar iets van zal gebeuren of al is gebeurd

Speciale vorm van verwijzen: Flashback (uitgebreide terugverwijzing) 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een terugverwijzing?

Slide 11 - Open vraag

Schrijf een stukje met een flashback.

Slide 12 - Open vraag

Perspectief

Slide 13 - Woordweb

Schrijf een stukje met personaal vertelperspectief.

Slide 14 - Open vraag

Welk perspectief vind je het prettigste om te lezen? Waarom?

Slide 15 - Open vraag

Huiswerk
Maken

Fictie (H5)
Opdracht 1 + 3






Slide 16 - Tekstslide

Doelen
1. Ik kan uitleggen in welke tijd een verhaal zich afspeelt. 
2. Ik kan zeggen wat de vertelde tijd en verteltijd in een verhaal is. 
3. Ik kan herkennen of een verhaal chronologisch of niet-chronologisch verteld wordt.

Slide 17 - Tekstslide