Révision grammaire Chap 1 et 2

Révision grammaire Chap 1 et 2
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Révision grammaire Chap 1 et 2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Les comparaisons

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Om dingen/mensen met elkaar te vergelijken 
gebruik je de trappen van vergelijking





Nummer 1 is groot, nummer 2 is groter, nummer 3 is het grootst

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le comparatif = de vergrotende trap


= even ....... als
je gebruikt plus/moins + bijvoeglijk naamwoord
bijvoorbeeld:
= groter dan >  plus grand que
of
= minder groot dan > moins grand que
je gebruikt aussi  + bijvoegijk naamwoord

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Le superlatif = de overtreffende trap
je gebruikt le/la/les plus + bijvoeglijk naamwoord
= het grootst > le plus grand

=de rustigste leerling > l'élève le plus calme


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op!

De bijvoeglijke naamwoorden die voor het zelfstandig naamwoord staan, staan bij de trappen van vergelijking ook voor het zelfstandig naamwoord
* het grootste meisje: la plus grande fille

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jean est né en 2005. Paul est né en 2006. Jean est donc....
A
plus âgé
B
moins âgé
C
aussi âgé

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Marianne mesure 1m67. Monique mesure 1m80. Monique est donc......
A
plus grande
B
aussi grande
C
moins grande

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Obélix est (intelligent -) qu'Astérix.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Marianne est (= gentil) que sa soeur.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Présent avoir
Imparfait avoir
Passé composé avoir
Présent être
Imparfait être
passé composé être
Ils ont
On avait
Tu as eu
Vous êtes
Ils étaient
Nous avons été

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Présent avoir
Imparfait avoir
Passé composé avoir
Présent être
Imparfait être
passé composé être
Ils ont
On avait
Tu as eu
Vous êtes
Ils étaient
Nous avons été

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Les verbes pronominaux
Let op : Als het werkwoord met een klinker begint : 

Je
m'
Je m'amuse
Ik amuseer me
Tu
t'
Tu t'amuses
Je amuseert je
Il / Elle / On 
s'
On s'amuse
Hij/Zij amuseert zich
Ils / Elles
s'
Ils s'amusent
Zij amuseren zich

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul in
"Je (...) souviens" (Ik herinner me)

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in
"Tu (...) laves" (Je wast je)

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in
"On ( ... ) enfuit" (We lopen weg)

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in
"Nous (...) préparons" (We bereiden ons voor)

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul in
"Vous (...) exprimez" (Jullie drukken je uit)

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mettez dans le bon ordre:
se-ne-pas-il-baigne

Slide 21 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mettez dans le bon ordre:
souviens-je-me-ne-pas

Slide 22 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

vivre - passé composé - elle
A
elle a vit
B
elle a vécu
C
elle est vécue
D
elle est vécu

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

je vivrais
A
ik zal leven
B
ik leefde
C
ik zou leven
D
ik ga leven

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

elle - faire
A
elle ferez
B
elle fera
C
elle faira
D
elle feras

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hij heeft gedaan (faire)
A
il a fairé
B
il fait
C
il a fait
D
il a fut

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het snelste meisje van de klas.
A
La fille la plus vite de la classe.
B
La plus vite fille de la classe.

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wie is je beste vriendin?
A
Qui es ta mieux amie?
B
Qui est ta meilleure amie?
C
Qui est ton meilleur ami?
D
Qui es ta meilleur amie?

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maak de vergelijking:
Anna est (+groot) Michel

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 2 vergelijkingen
( maak volle zinnen)
timer
3:00

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

een bijwoord zegt iets van:

1.     een werkwoord
2.    een bijvoeglijk naamwoord
3.    een andere bijwoord
4.    een hele zin

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

om een (modaal) bijwoord te maken heb je nodig:

het bijvoeglijk naamwoord
+
het achtervoegsel ment

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HOE WERKT HET?

Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een klinker:
bijv.nw+ ment      poli (beleefd) wordt dan poliment,

Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op een medeklinker:
eerst vrouwelijk maken dan + ment

actif >> active >> activement
heureux  >> heureuse >> heureusement
doux >> douce >> doucement

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

et...
il y a des adverbes qui ont une forme spéciale:

bon >> bien                                                                goed, lekker
meilleur >> mieux                                                     beter, lekkerder
mauvais >> mal                                                         slecht
gentil >> gentiment                                                 aardig
long >> longtemps/longuement                         lang
rapide >> rapidement/ vite                                     snel


Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

avantage: 


les adverbes sont invariables.....

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

donne l'adverbe
des adjectifs entre parenthèses

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

J'ai rencontré (récent) un curieux personnage ;

Slide 37 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

c'était un martien qui parlait (courant) notre langue.

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Si tu avais entretenu ta voiture plus (régulier), cela ne serait pas arrivé.

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Le pauvre Tobby a eu un accident, il a été ( sérieux) blessé

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Les nains partent au travail en chantant. Blanche Neige leur dit (gentil) 'Au revoir !'

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom geeft un jour aan dat je de passé composé moet gebruiken en toujours dat je de imparfait moet gebruiken? Leg uit.

Slide 43 - Open vraag

Un jour laat zien dat er een begin en een eind is. 
Toujours geeft aan dat het een gebruik of gewoonte is.
préparait
proposait
a montré
était
a rencontré
avait
se sont mariés
passé composé
passé composé
passé composé
imparfait
imparfait
imparfait
imparfait
handeling aan de gang
afgesloten handeling
afgesloten handeling
afgesloten handeling
toestand
toestand
toestand

Slide 44 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Michael Jackson ... le 29 août 1958 à Gary (Indiana).
A
est né
B
naissait

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Il ... le 25 juin 2009 à Los Angeles (Californie).
A
est mort
B
mourait

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Il ... à chanter avec ses frères à l’âge de onze ans.

A
à commencé
B
commençait

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Il ... pour surnom “le roi de la pop”.
A
a eu
B
avait

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Il ... l’industrie du disque en créant des clips musicaux comparables à des films.

A
a révolutionné
B
révolutionnait

Slide 50 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Michael Jackson ... plusieurs recors de l’industrie du disque.

A
a battu
B
battait

Slide 51 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies