Grammatica - bijzinnen benoemen

Lesprogramma
  1. Lesdoel
  2. Wat zijn enkelvoudige en samengestelde zinnen?
  3. Hoofd- en bijzin, hoe herken je die?
  4. Bijzinnen aanwijzen/vervangen
  5. Aan de slag!
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Lesprogramma
  1. Lesdoel
  2. Wat zijn enkelvoudige en samengestelde zinnen?
  3. Hoofd- en bijzin, hoe herken je die?
  4. Bijzinnen aanwijzen/vervangen
  5. Aan de slag!

Slide 1 - Tekstslide

lesdoelen
1. Aan het eind van deze les kun je uitleggen hoe je een hoofd- van een bijzin kunt onderscheiden.
2. Aan het eind van deze les kun je de bijzin vervangen door een woord.

Slide 2 - Tekstslide

Wat valt je op?
Hij liep naar de winkel.
Hij liep naar de winkel en zij fietste naar de winkel.

Slide 3 - Tekstslide

Wat valt je op?
Ik liep naar de winkel.
Ik liep naar de winkel terwijl zij naast mij fietste.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Wat is kenmerkend voor een hoofdzin?
A
Een hoofdzin heeft geen werkwoord.
B
Een hoofdzin heeft altijd een lijdend voorwerp.
C
Een hoofdzin moet altijd beginnen met een bijwoord.
D
Een hoofdzin kan op zichzelf staan.

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een bijzin en een hoofdzin?
A
Een bijzin kan niet op zichzelf staan als een complete zin.
B
Een bijzin heeft altijd een ander werkwoord dan een hoofdzin.
C
Een hoofdzin staat altijd aan het begin van een zin.
D
Een hoofdzin heeft altijd meer woorden dan een bijzin.

Slide 7 - Quizvraag

Welke van de volgende zinnen bevat een bijzin?
A
De hond rent snel door de straat.
B
Mijn moeder maakt heerlijke appeltaart.
C
Zij lacht en zwaait naar haar vrienden.
D
Ik denk dat hij morgen komt.

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de bijzin in de volgende zin:
Ik denk dat hij morgen komt.
A
Ik denk dat.
B
Morgen komt.
C
Dat hij morgen komt.
D
Komt.

Slide 9 - Quizvraag

Met welk soort woord verbind je twee hoofdzinnen met elkaar?
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 10 - Quizvraag

Hoofdzin(nen)/hoofdzin+bijzin?
Ik weet niet of ik morgen naar het bos ga.
A
H+H
B
H+B
C
B+H
D
H+H+B

Slide 11 - Quizvraag

Bijzin vervangen
Je kunt een bijzin vaak vervangen door één woord:
  • Omdat ik ziek ben ga ik niet naar school - Daarom ga ik niet naar school.
  • Ondanks het slechte weer ga ik op de fiets naar school - Toch ga ik op de fiets naar school.
  • Hij kon niet mee naar het feest - Hij kon dat niet.

Slide 12 - Tekstslide

Voor welk woord kun je de bijzin vervangen in de volgende zin?

Ik weet niet of ik morgen naar het bos ga.
A
dat
B
die
C
zij
D
wanneer

Slide 13 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel 'dat'.

Ik weet dat niet.
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 14 - Quizvraag

Voor welk woord kun je de bijzin vervangen?

Advertenties worden geplaatst, zodat mensen dit ook kopen.
A
dat
B
daarom
C
wanneer
D
het

Slide 15 - Quizvraag

Benoem het zinsdeel 'daarom' in onderstaande zin.

Daarom worden advertenties geplaats
A
naamwoordelijk gezegde
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
bijwoordelijke bepaling

Slide 16 - Quizvraag

Aan de slag!
Maken Blok 2 opdracht 1 (blz. 70)
Maken Blok 1 opdracht 4 en 5 (blz. 24)

Slide 17 - Tekstslide