H3

Het betoog
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Het betoog

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een betoog? 
Wat is het tekstdoel?
Wat is een stelling?

Slide 2 - Tekstslide


Een betoog heeft als tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 3 - Quizvraag


Wat moet je als schrijver doen als je tekstdoel overtuigen is?
A
Je legt uit en geeft vooral feiten
B
Je probeert een mening te geven met argumenten.
C
Je probeert lezers te overtuigen iets te gaan doen.
D
Je schrijft een tekst die je voor de gezelligheid kunt lezen.

Slide 4 - Quizvraag

Kenmerken betoog:
Tekstdoel= overtuigen.
Schrijver geeft aan of hij het eens of oneens is met de stelling.
Betoog schrijf je naar aanleiding van een stelling. De stelling moet duidelijk worden in de inleiding. Ook je korte mening.
Een stelling is een zin waarover je van mening kunt verschillen.
In een betoog geef je in het midden aan waarom je het eens of oneens bent met de stelling.

Slide 5 - Tekstslide

Is echt of feitelijk gebeurd
A
feit
B
mening

Slide 6 - Quizvraag

verschilt per persoon
A
feit
B
mening

Slide 7 - Quizvraag

kun je meestal controleren
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quizvraag

is wat iemand ergens van vindt of over denkt
A
feit
B
mening

Slide 9 - Quizvraag

feit en mening,
wat klopt?
A
een mening kun je niet bewijzen.
B
Bij een feit kan iedereen vaststellen dat het (altijd) klopt of iets echt gebeurd is.
C
Als iedereen dezelfde mening heeft is het een feit.
D
In de geschiedenis zijn geen feiten, omdat iedereen zijn eigen verhaal heeft.

Slide 10 - Quizvraag

Een stelling:
  • is een zin waarover je van mening   kunt verschillen.
  • is niet te lang.
  • bevat geen ontkenning.

Slide 11 - Tekstslide

Argumenten:
  • zijn redenen voor je mening.
  • je ondersteunt ze met voorbeelden.

Slide 12 - Tekstslide

  • Tekstdoel van een betoog is overtuigen.
  • Je schrijft een betoog naar aanleiding van een stelling.
  • Over een stelling kun je van mening verschillen.   
  • Om je mening duidelijk te maken, gebruik je argumenten   of redenen.
  • Bij elk argument geef je voorbeelden.
Samengevat

Slide 13 - Tekstslide

Indeling betoog:

inleiding met stelling en korte mening.
alinea 2- eerste argument met uitleg.
alinea 3- tweede argument met uitleg.
slot- je vat je argumenten kort samen en geeft een afsluitende zin.

Slide 14 - Tekstslide

Schrijven: Je mening opschrijven

Slide 15 - Tekstslide

Ik vind sporten wel/niet belangrijk, omdat...

Slide 16 - Open vraag

Het verbod op mobiele telefoons in het verkeer vind ik wel/niet goed, want...

Slide 17 - Open vraag

Volgens mij is het wel/niet leuk om beroemd te zijn, omdat...

Slide 18 - Open vraag

Schrijven: je mening opschrijven 
Theorie:
Als je je mening geeft, kun je ook uitleggen waarom je die mening hebt. 
Je geeft dan een argument voor je mening.

Mening: Ik vind..., volgens mij...
Argument: want..., omdat...

Slide 19 - Tekstslide

Schrijven: je mening opschrijven 
Oefenen:
Lees de strip op de volgende dia.


Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

ten koste van
A
in het nadeel van
B
namelijk
C
zich afzonderen van
D
aandacht naar 1 punt brengen

Slide 23 - Quizvraag

het commentaar
A
fel en onaardig
B
zich afzonderen van
C
iets zeggen zonder dat het bewezen is
D
opmerking als reactie op iets

Slide 24 - Quizvraag

omslachtig
A
grote spottende glimlach
B
aanmoedigen
C
ingewikkeld en lang, ook als het kort kan
D
toch

Slide 25 - Quizvraag

belemmeren
A
losse dingen bij elkaar brengen tot 1 ding
B
zorgen dat iets/iemand niet verder kan
C
opmerking
D
onverwachte gebeurtenis

Slide 26 - Quizvraag

toelichten
A
duidelijk maken wat de bedoeling is
B
aandacht voor 1 ding
C
zodat iets het beste resultaat heeft
D
vaststellen

Slide 27 - Quizvraag

vinnig
A
grote spottende glimlach
B
fel en onaardig
C
opmerking als reactie op iets
D
aanmoedigen

Slide 28 - Quizvraag

efficiënt
A
aanmoedigen
B
zich afzonderen van
C
zodat iets het beste resultaat heeft
D
fel en onaardig

Slide 29 - Quizvraag

opleveren
A
losse dingen bij elkaar brengen tot iets nieuws
B
in het nadeel van
C
als resultaat hebben
D
opmerking als reactie op iets

Slide 30 - Quizvraag

mijden
A
zorgen dat je iets/iemand niet ziet of niet ontmoet
B
zich afzonderen van
C
fel en onaardig
D
zorgen dat iets niet verder kan

Slide 31 - Quizvraag