bespreking toets H13 zenuwstelsel

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 22 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

antwoord vraag 1
B, Onder normale omstandigheden gaat de impuls maar één kant op. Maar hier stimuleert de docent een axon in het midden. Dan kan het twee kanten op. Maar slechts aan één kant van het axon bevindt zich een synaps die de impuls kan doorgeven.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

antwoord vraag 3
B, Bij een sterkere prikkel neemt de impulsfrequentie toe niet de impulssterkte.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

vraag 3,4,5
(2p) 3 Hoeveel neuronen in de hersenschors worden er door de prikkels, zoals weergegeven in bron 3, geactiveerd?
A 2
B 3
C 4
D 5
E 6
In de uitwerkbijlage is een leeg schakelschema afgedrukt. Bij deze schakelingen zijn steeds ten minste drie EPSP’s nodig om het volgende neuron te activeren. 
(1p) 4 Teken in het schema de overdracht die past bij de aangegeven prikkel. Doe het op dezelfde manier als in bron 3; geef neuronen die een impuls geleiden, een donker cellichaam en dikkere axonen.
(1p) 5 Geef onder het schema aan of hier sprake is van divergentie of van convergentie.

Slide 7 - Tekstslide

antwoord vraag 3
C
Verlengde merg: 2, 3, 4 en 6
Thalamus: 2, 3, 4 en 5
Hersenschors: 2,3,4 en 5

Slide 8 - Tekstslide

antwoord vraag 4
antwoord vraag 5: convergentie

Slide 9 - Tekstslide

vraag 6
Het autonome zenuwstelsel
De werking van het autonome zenuwstelsel gebeurt buiten je bewuste controle om.
De werking van een deel van het autonome zenuwstelsel (de parasympatische
zenuwen) is erop gericht om het organisme in een toestand van lichamelijke rust te
krijgen.
Kringspieren in de wand van bloedvaten in het been ontvangen impulsen via
parasympatische zenuwen.
 - Leidt dit tot meer of tot minder energieverbruik in deze spieren of maakt dat niets uit?
- Leg je antwoord uit.

Slide 10 - Tekstslide

antwoord vraag 6
De spieren waar de bloedvaten het bloed naar toe voeren hebben minder energie nodig, dus minder bloedtoevoer. Daardoor krijgen de kringspieren om de bloedvaten een signaal om samen te trekken. Dat kost
meer energieverbruik → 1p
de kringspieren trekken samen om de bloedvatdiameter te verkleinen → 1p

Slide 11 - Tekstslide

vraag 7
Geneesmiddelen 
Een groepje cellen in de hersenstam is betrokken bij de coördinatie van
spierbewegingen. Ze gebruiken dopamine als neurotransmitter. Een aantasting van
deze neuronen leidt tot de ziekte van Parkinson. Jaaps opa heeft deze ziekte. Zijn
huisarts leest in de geneesmiddelengids over geneesmiddelen voor Jaaps opa,
waaruit neuronen dopamine maken. De huisarts leest onder andere over een
geneesmiddel met als werkzame stof baclofen. Dit is een geneesmiddel dat bij
Multiple Sclerose het krampachtig samentrekken van spieren tegengaat. Leg uit waarom Jaaps opa dit middel niet mag gebruiken.

- Parkinson patiënten hebben te weinig neurotransmitter voor de coördinatie van spierbewegingen → 1p
- het geneesmiddel met baclofen zou de mogelijkheden tot spiersamentrekking en dus tot coördinatie nog verder verminderen → 1p

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 8
Ooglidreflex
Als een oogarts in het oog wil kijken en daarbij niet gestoord kan worden door de
ooglidreflex, druppelt hij vocht op het oog om ooglidbewegingen te voorkomen. Het
vocht zorgt ervoor dat prikkelingen uitblijven en de reflex ook.
Langs welk deel van het CZS verloopt deze ooglidreflex.
A een centrum van het autonome zenuwstelsel
B het gezichtscentrum in de hersenschors
C de hersenstam
D het ruggenmerg

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 9
Bij een persoon zit een zenuw bekneld door een zogenaamd carpaal
tunnelsyndroom. Hierbij is er een beknelling van de nervus medianus (de middelste armzenuw). Dit leidt tot pijn en tintelingen in de vingers van de patiënt. Daarnaast is er ook sprake van verminderde kracht waardoor gemakkelijk dingen uit de hand kunnen vallen. De chirurg wil proberen de zenuw vrij te leggen zodat de beknelling zal zijn
opgeheven. Hij moet wel voorzichtig te werk gaan, want als hij per ongeluk de zenuw
doorsnijdt, dan heeft de patiënt een groot probleem.
Als de chirurg per ongeluk de zenuw doorsnijdt, welk onderdeel/welke onderdelen
van neuronen snijdt de chirurg dan door? 
In de nervus medianus bevinden zich dendrieten van sensorische neuronen en axonen van motorische neuronen (en axonen van neuronen van het autonome zenuwstelsel)

Slide 14 - Tekstslide

vraag 10 en 11
11) Jorans opa heeft MS. Hij is in therapie om geheugenproblemen tegen te gaan.
De therapeute laat hem kaartjes met figuren zien. Jorans opa moet daarna vertellen
welke figuren hij gezien heeft. In welk deel van de hersenen van Jorans opa vindt de herkenning van de figuren plaats? secundaire gezichtscentrum
De therapeute oefent ook de concentratie van Jorans opa. Jorans opa moet zijn
hand op tafel leggen en zijn ogen dicht doen. De therapeute zegt tegen opa dat hij de
vinger, die zij aanraakt, moet optillen. Zij prikt echter met een pincet even in de
ringvinger van opa. In een reflexbeweging trekt opa zijn hand een beetje terug.
12) Langs welke neuronen verloopt de reflexbeweging van het pijnzintuig dat de
therapeute aanraakt met de pincet tot de armspier die zorgt voor de terugtrekking
van de hand? sensorisch neuron (schakelcel) motorisch neuron

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

vraag 12
Leg uit waardoor een impuls alleen van neuron P naar neuron Q kan overspringen en niet van neuron Q naar neuron P

P heeft synaptische blaasje heeft (en Q niet) / P maakt neurotransmitter of: 
Q heeft receptoren (en P niet)
de impuls gaat dus 1 kant op!


Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

vraag 13 
Leg met behulp van bron 5 uit waardoor cocaïne de dopaminepompen kan blokkeren.
- cocaïne past in de pomp, → 1p
maar
- het andere deel blokkeert de pomp / laat de pomp niet meer los o.i.d. → 1p

Slide 19 - Tekstslide

Dopamine komt in die hersendelen vrij, waar het genotscentrum ligt.
(3p)14 Leg uit met behulp van bron 4 en 5 waardoor cocaïne genot kan verschaffen.
Cocaïne komt voor in de cocaplant (Erythroxylum coca). Dopamine komt voor in dieren. De gemeenschappelijke voorouder van de cocaplant en het dier ligt heel ver terug in de tijd. Net als alle andere planten heeft de cocaplant geen zenuwstelsel. Toch beïnvloedt de coca-plant de hersenen van dieren. 
(3p)15 Leg uit waardoor in de loop van de evolutie bij de coca-plant een erfelijke aanleg voor cocaïneproductie kan zijn ontstaan. 

Slide 20 - Tekstslide

antwoord vraag 14
- cocaïne blokkeert de heropname van dopamine, → 1p
waardoor
- de concentratie dopamine stijgt / even hoog blijft → 1p
en dus
- blijven de receptoren gestimuleerd / blijven de impulsen (in het genotscentrum) → 1p

Slide 21 - Tekstslide

antwoord vraag 15
- planten met de erfelijke afwijking / mutatie voor het produceren van cocaïne
- hebben onaangename bij- en nawerkingen voor dieren, waardoor deze die planten minder eten (natuurlijke selectie) ,
waardoor
- deze planten meer nakomelingen (voortplaning) krijgen (, dan planten zonder deze mutatie) 

Slide 22 - Tekstslide