In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 100 min
Onderdelen in deze les
week 2
Zouten, zuren en basen
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt een reactievergelijking kloppend maken.
Leerdoelen
Je kunt een verhoudingsformule opstellen bij een zout.
Je kunt vergelijkingen opstellen bij zouten, zuren en basen.
Je kunt uitleggen wat een zuur en een base is.
Je kunt rekenen met titraties.
Je kunt uitleggen hoe drinkwater wordt gemaakt.
Slide 2 - Tekstslide
ZOUTEN
Slide 3 - Tekstslide
Waar denk je aan bij het woord 'zouten'?
Slide 4 - Woordweb
Ionen
Een atoom is een deeltje zonder lading. Aantal protonen = Aantal elektronen Een ion is een deeltje met een positieve of een negatieve lading. Er zijn dan meer of minder
elektronen dan protonen.
Slide 5 - Tekstslide
Samengestelde ionen
Enkelvoudige ionen zijn eigenlijk atomen met een lading. Samengestelde ionen bestaan uit meerdere elementen. Deze moet je uit je hoofd leren.
Slide 6 - Tekstslide
Zouten / ionaire stoffen
Zouten zijn opgebouwd uit positieve (metaal-)ionen en negatieve (niet-metaal) ionen. (Samengestelde ionen vormen een uitzondering daar op.)
Tussen de ionen bevindt zich een sterke ionbinding.
De totale lading van een zout is neutraal.
Slide 7 - Tekstslide
Voorbeeld 1: zilversulfaat
Voorbeeld 2: Bariumfosfaat
Verhoudingsformules zouten
Stap 1: formules van ionen met lading opschrijven
Stap 2: index aanpassen zodat ladingen gelijk zijn
Stap 3: ladingen weglaten in eindantwoord.
Slide 8 - Tekstslide
De verhoudingsformule van het zout calciumhydroxide is...
A
CaOH
B
Ca2OH
C
CaOH2
D
Ca(OH)2
Slide 9 - Quizvraag
Welke verhoudingsformule hoort bij het zout: kwik(II)hydroxide?
A
HgOH
B
Hg(OH)2
C
HgO2H4
D
KwOH
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de verhoudingsformule van magnesiumsulfaat?
A
MgS2O4
B
MgSO3
C
MgS
D
MgSO4
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de verhoudingsformule van calciumchloride?
A
Ca2Cl2
B
Ca2Cl
C
CaCl
D
CaCl2
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de verhoudingsformule van natriumchloride?
A
HCl
B
KCl
C
NaOH
D
NaCl
Slide 13 - Quizvraag
Zouten oplossen
Als een zout oplost valt het zout uit elkaar in losse ionen.
In de BINAS kun je opzoeken hoe goed zouten oplossen. Beginstof is vast!
Oplosvergelijking:
KCl (s) --> K+(aq) + Cl- (aq)
Zouten indampen
Als je een oplossing indampt verdampt het
water. Daardoor
vormen de ionen
weer een vast zout.
Beginstof is opgelost!
Indampvergelijking: K+(aq) + Cl- (aq) --> KCl (s)
Slide 14 - Tekstslide
Schrijf de oplosvergelijking op bij het zout bariumchloride.
timer
1:00
Slide 15 - Open vraag
Schrijf de oplosvergelijking op bij het zout ijzer(III)nitraat.
timer
1:00
Slide 16 - Open vraag
Schrijf de indampvergelijking op voor een oplossing met barium- en hydroxide-ionen.
timer
1:00
Slide 17 - Open vraag
Schrijf de indampvergelijking op voor een oplossing met ijzer(II)- en chloride-ionen.
timer
1:00
Slide 18 - Open vraag
Oplossingen van zouten bij elkaar
Een oplossing van KI wordt gemengd met een oplossing van Pb(NO3)2.
Wat gebeurt er?
Slide 19 - Tekstslide
Welke neerslag ontstaat er wanneer je een oplossing van ammoniumfluoride en calciumjodide bij elkaar voegt?
A
Ammoniumjodide
B
Calciumfluoride
C
Ammoniumfluoride
D
Calciumjodide
Slide 20 - Quizvraag
Hanjo mengt een oplossing van loodnitraat met kaliumjodide. Welke neerslag ontstaat er?
A
loodnitraat
B
loodjodide
C
kaliumnitraat
D
kaliumjodide
Slide 21 - Quizvraag
Schrijf de reactievergelijking op bij de vorming van een neerslag tussen kaliumchloride en zilvernitraat. Let op toestandsaanduidingen.
Slide 22 - Open vraag
Neerslagreacties
De reactie die je net zag leverde een gele vaste stof op. We zeggen dan: er is een neerslag ontstaan.
In de Binas kun je opzoeken of stoffen goed oplossen of niet.
G= goed oplosbaar (dus GEEN neerslag)
S = slecht oplosbaar (er zal een neerslag ontstaan)
Slide 23 - Tekstslide
Ongewenste ionen verwijderen
Je hebt een oplossing met daarin ijzer(II)ionen. Welke zoutoplossing kun je toevoegen zodat de ijzerionen neerslaan?
Je hebt een oplossing met daarin calciumionen. Welke zoutoplossing kun je toevoegen zodat de calciumionen neerslaan?
Slide 24 - Tekstslide
Onderzoek zouten
Carel heeft een oplossing van een van de volgende zouten: natriumchloride, natriumfosfaat of natriumsulfaat. Hij wil onderzoeken welk zout zijn oplossing bevat. Hiertoe verdeelt hij de oplossing over twee reageerbuizen.Aan de ene buis voegt hij een oplossing van bariumchloride toe. Er ontstaat een neerslag.Aan de andere buis voegt hij een oplossing van kopernitraat toe. Het mengsel blijft helder.
Welk zout bevatte de oplossing van Carel?
Slide 25 - Tekstslide
Onderzoek zouten
Bernard heeft een oplossing die een van de volgende soorten ionen bevat: Ba2+, Fe2+, K+, Pb2+. Hij wil onderzoeken welk van deze ionen in de oplossing aanwezig is. Hiertoe voert Bernard twee proefjes uit.
Proef 1: Aan de oplossing die hij wil onderzoeken, voegt hij een oplossing van natriumsulfaat toe. De oplossing blijft helder.
Proef 2: Aan de oplossing die hij wil onderzoeken, voegt hij een oplossing van natriumhydroxide toe. Er ontstaat een neerslag. Welk soort ionen bevatte de oorspronkelijke oplossing?
Slide 26 - Tekstslide
Oefenen
Maak de opdrachten 1 t/m 3 van 4.3
Oefenen
Maak nu de opdracht kunstmest.
Maak de opdrachten alleen.
Na 5 minuten bespreken we de opgave.
timer
1:00
Slide 27 - Tekstslide
ZUREN EN BASEN
Slide 28 - Tekstslide
Wat weer je over het onderwerp zuren en basen?
Slide 29 - Woordweb
Zuren
Een zuur is een stof die een H+ -ion kan afstaan.
pH < 7
Kun je gebruiken om kalk op te lossen.
Basen
Een base is een stof die een H+ -ion kan opnemen. pH > 7
Kun je gebruiken om vet te verwijderen.
Slide 30 - Tekstslide
Indicatoren
Rodekoolsap
Paars bij zuur Groen bij base. (Meerder kleuren.)
Rood / blauw lakmoespapier
Rood bij zuur, blauw bij base.
Indicatorpapier
Verschillende kleuren.
Slide 31 - Tekstslide
Indicatoren in Binas
Slide 32 - Tekstslide
Zure oplossingen ('verdund' zuur)
Slide 33 - Tekstslide
Veel voorkomende basen
Slide 34 - Tekstslide
Zuur-base reacties
OH- als base: H+ + OH- --> H2O
O2- als base: 2H+ + O2- --> H2O
CO32- als base: 2H+ + CO32- --> CO2 + H2O
NH3 als base: H+ + NH3 --> NH4+
Slide 35 - Tekstslide
Reactievergelijkingen
Een zuur en een base kunnen elkaar neutraliseren. In een zuur-basereactie schrijf je GEEN tribune-ionen op.
Tim mengt natronloog met fosforzuur. Schrijf de reactievergelijking bij deze zuur-basereactie.
Gijs wil zoutzuur neutraliseren met behulp van kalkwater. Schrijf de reactievergelijking op.
Slide 36 - Tekstslide
Is dit een zuur-base reactie: CaO + 2 H+ --> Ca2+ + H2O
A
Ja
B
Nee
Slide 37 - Quizvraag
Welke stof(fen) ontstaan bij de reactie van een zuur met een carbonaat?
A
water
B
water en tribune ionen
C
water en koolstofdioxide
D
water, koolstofdioxide en tribune ionen
Slide 38 - Quizvraag
Maurits mengt citroenzuur met een oplossing van magnesiumoxide. Welke zuur-basereactie hoort hier bij?
Slide 39 - Open vraag
Titraties
Een titratie is een toepassing van een zuur-base-reactie.
Gegeven: 1,0 mL natronloog komt overeen met 3,27 mg fosforzuur.
Wat is de concentratie fosforzuur in g/L?
Xam gebruikt 6,7 ml natronloog om zijn verdunde oplossing van CB te titreren. Hoeveel mg fosforzuur is dat?
Xam heeft 10x verdund. Hoeveel mg fosforzuur zit er in de originele CB? Deze hoeveelheid mg zat in 10 ml. Hoeveel gram is dat per liter?
Slide 40 - Tekstslide
Titratie 2
1,0 mL natronloog komt overeen met 3,27 mg fosforzuur.
Wat is de concentratie fosforzuur in g/L?
Owen gebruikt 7,2 ml natronloog om de verdunde oplossing van CB te titreren. Hoeveel mg fosforzuur is dat?
Owen heeft 10x verdund. Hoeveel mg fosforzuur zit er in de originele CB? Deze hoeveelheid mg zat in 10 ml. Hoeveel gram is dat per liter?
Slide 41 - Tekstslide
Oefenen
Maak de opdrachten 1 t/m 3 van 4.3
Oefenen
Maak nu de opdracht azijnzuur in azijn.
Maak de opdrachten alleen.
Na 10 minuten bespreken we de opgave.
timer
1:00
Slide 42 - Tekstslide
Wat vond je van deze examentraining?
😒🙁😐🙂😃
Slide 43 - Poll
Heb je nog verbeterpunten voor deze examentraining?
Slide 44 - Open vraag
Ontstaat er een neerslag als oplossingen van zilvernitraat en kaliumchloride worden gemengd?