39.1 - persoonlijk voornaamwoord met nadruk

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Tekstslide

Jeudi le 3 octobre
Le programme pour aujourd'hui :
- woordjes Learnbeat A t/m D
- mini teste
- Je kunt de persoonlijke voornaamwoorden met nadruk begrijpen en in zinnen aanpassen;
- lezen = uitspraak.

Slide 2 - Tekstslide

Miniteste:
On van le faire en LessonUp

Slide 3 - Tekstslide

Objectif numéro 1
Je kunt de persoonlijke voornaamwoorden met nadruk begrijpen en in zinnen aanpassen.

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk vnw met nadruk
je ---> moi
tu ---> toi
il ---> lui
elle ---> elle
nous ---> nous
vous ---> vous
ils ---> eux
elles ---> elles
je --->    moi
tu --->    toi
il --->      lui
elle --->   elle
nous ---> nous
vous --->  vous
ils --->       eux
elles --->   elles
PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD MET NADRUK

Slide 5 - Tekstslide

Het persoonlijke voornaamwoord met
nadruk

Moi, j’ai faim.                                                         Ik heb honger.

Toi, tu as faim.                                                       jij hebt honger

Lui, il a faim.                                                            Hij heeft honger

Elle, elle a faim.                                                       Zij heeft honger

Nous, nous avons faim.                                       Wij hebben honger

Vous, vous avez faim.                                          jullie hebben honger

Eux, ils ont faim.                                                     zij hebben honger (vrl)

Elles, elles ont faim.                                              zij hebben honger (mnl)



 





Vous, vous avez faim.                                          u heeft honger



Eux, ils ont faim.                                                     zij hebben honger (vrl)



Elles, elles ont faim.                                              zij hebben honger (mnl)



 






En als antwoord op een vraag.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer gebruik je pers.vnw. met nadruk?
A
Als je het onderwerp wilt benadrukken (begin of eind zin).
B
Als er geen werkwoord bij staat.
C
Na C'EST
D
Na een voorzetsel.

Slide 8 - Quizvraag

Hier wordt het pers.vnw. gebruikt om het onderwerp te benadrukken:
A
Tu aimes Yves, toi?
B
Ils vont au cinéma.
C
Je m'excuse.
D
Elles, eux, elles chantent.

Slide 9 - Quizvraag

Na een voorzetsel

Le cadeau est pour toi.

Je vais au concert avec eux. (met hen (jongens))

Je vais au concert avec elles. ( met hen(meisjes))

Demain je mange chez lui.


Slide 10 - Tekstslide

Pers.vnw. na een voorzetsel

Voorzetsels:


  • à            =  aan in op naar
  • avec     = met
  • pour      = voor
  • sans      = zonder
  • dans     = in




chez      = bij

pour       = voor

après     = na

Slide 11 - Tekstslide

Tu demandes un autographe pour ... (mij) ?
A
Toi
B
Me
C
Moi
D
Lui

Slide 12 - Quizvraag

Het persoonlijke voornaamwoord met nadruk
Ook na c’est

bijv. 

C' est moi = Ik ben het.

C' est vous= U bent het. / Jullie zijn het.

Slide 13 - Tekstslide

Quelle phrase est correcte?
A
C'est Cali? Oui, c'est le.
B
C'est Cali? Oui, c'est eux.
C
C'est Cali? Oui, c'est lui.
D
C'est Cali? Oui, c'est elles.

Slide 14 - Quizvraag

Pers.vnw. na 'ET'

Ook na :  et 

Je m' appelle Pierre. Et toi?

Et lui qu' est-ce qu' il prend?



Slide 15 - Tekstslide

FIN!

Slide 16 - Tekstslide

Seyyid, tu vas en vacances avec (hem) ?
A
moi
B
eux
C
lui
D
il

Slide 17 - Quizvraag

Angel, ce n'est pas ton stylo, c'est à (mij)
A
moi
B
toi
C
lui
D
elle

Slide 18 - Quizvraag

Lees onderstaande zinnen. Sleep vervolgens het juiste persoonlijk voornaamwoord met nadruk in de juiste zin.
lui
toi
elle
vous
eux
1. C'est pour moi ? – Oui c'est pour .....
2. Tu vas au cinéma avec Isabelle ? – Oui, je vais voir ce film avec .....
3. Il y a quelqu'un devant nous ? – Non, il n'y a personne devant ......
4.  Tu es sorti avec tes parents dimanche ? – Oui je suis allé à la campagne avec .....
5.  Elle a dîné avec Jacques hier soir ? – Non, elle n'a pas dîné avec .....

Slide 19 - Sleepvraag

Geef antwoord op de vraag en gebruik een persoonlijk voornaamwoord met nadruk
Opdracht:

Geef antwoord op de vraag 
en 
gebruik een persoonlijk voornaamwoord met nadruk

Slide 20 - Tekstslide

C'est toi qui a fait cela ?

Slide 21 - Open vraag

Vous sortiez avec Finn et Bram ?

Slide 22 - Open vraag

Vertaal: J'ai oublié mon permis.

Slide 23 - Open vraag

Vertaal: Ik ken de regelgeving.

Slide 24 - Open vraag

Vertaal: Ik eet niets.

Slide 25 - Open vraag

Vertaal: Mag ik de rekening (hebben), alstublieft?

Slide 26 - Open vraag

Vertaal: Ik heb geluk.

Slide 27 - Open vraag

Vertaal: De vulkaan Etna is de mooiste.

Slide 28 - Open vraag

Begrijp je nu wanneer je een persoonlijk voornaamwoord met nadruk gebruikt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Zelfstandig werken
Diagnotische toets.

Commence les exercices 1.6 A et 1.6 B.

Tu finiras les exercices avant le test de français du  16 octobre.

Slide 30 - Tekstslide

Lesdoelen behaald?
- Je kunt de persoonlijke voornaamwoorden met nadruk begrijpen en in zinnen aanpassen;
  
- Je kunt woorden uit U1, A t/m F gebruiken en er zinnen van maken.

Slide 31 - Tekstslide

Lesdoelen behaald?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll