Het persoonlijke voornaamwoord met
nadruk
Moi, j’ai faim. Ik heb honger.
Toi, tu as faim. Jij hebt honger
Lui, il a faim. Hij heeft honger
Elle, elle a faim. Zij heeft honger
Nous, nous avons faim. Wij hebben honger
Vous, vous avez faim. Jullie hebben honger
Eux, ils ont faim. Zij hebben honger
Elles, elles ont faim. Zij hebben honger (vwl)
Vous, vous avez faim. u heeft honger
Eux, ils ont faim. zij hebben honger (vrl)
Elles, elles ont faim. zij hebben honger (mnl)
En als antwoord op een vraag.