Wk40 Taalverzorging les 2: de tegenwoordige en verleden tijd van de persoonsvorm

Het (worden) tijd dat je het onderdeel werkwoordspelling (beheersen). Hopelijk
(worden) je er door deze les erg goed in!
timer
1:00
A
word, beheersd, wordt
B
word, beheerst, wordt
C
wordt, beheerst, word
D
wordt, beheersd, wordt
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Het (worden) tijd dat je het onderdeel werkwoordspelling (beheersen). Hopelijk
(worden) je er door deze les erg goed in!
timer
1:00
A
word, beheersd, wordt
B
word, beheerst, wordt
C
wordt, beheerst, word
D
wordt, beheersd, wordt

Slide 1 - Quizvraag

Het wordt tijd dat je het onderdeel werkwoordspelling gaat beheersen.

Wat is de persoonsvorm van deze in?
timer
1:00
A
wordt
B
gaat
C
beheersen
D
Deze zin heeft geen persoonsvorm

Slide 2 - Quizvraag

Taalverzorging 2
De tegenwoordige en de verleden tijd van de persoonsvorm en het infinitief 

Slide 3 - Tekstslide

Planning
  • Uitleg: de persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • Oefenen
  • Uitleg: de persoonsvorm in de verleden tijd
  • Oefenen
  • Uitleg: een onderscheid tussen infinitief en persoonsvorm
  • Huiswerk
  • --> Brieven uitdelen!

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm: tegenwoordige tijd
Iedere zin bevat minimaal een persoonsvorm.
  • Jij/hij/zij/het --> ik-vorm + t: braadt/rent/sjanst
  • word je (jij) herkend?    -   wordt je (jouw) broer herkend?
  • Gebiedende wijs --> ik-vorm: Laad de auto in! 

-> Let op:  een werkwoord kan nooit eindigen op -dt als er geen -d in het werkwoord zit. behandeldt/beweerdt/raadt

Slide 5 - Tekstslide

Oefenen
  • Lezen: blok 1.3 (blz. 7)
  • Maken: opdracht 6 (blz. 8)
  • Klaar?: noteer werkwoorden waarvan de ik-vorm eindigt op een -d



timer
1:00

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden waarvan de ik-vorm eindigt op een -d

Slide 7 - Woordweb

Persoonsvorm: verleden tijd
  1. Wat is het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden?
  2. Welk ezelsbruggetje gebruiken we voor het vervoegen van zwakker werkwoorden in de verleden tijd?
  3. Wanneer wordt er in de verleden tijd een -n toegevoegd aan het werkwoord?

Slide 8 - Tekstslide

Persoonsvorm: verleden tijd
Sterke werkwoorden: liepen, lazen, wogen
Zwakke werkwoorden: lachen, beloven, zuchten
  1. 't sexy fokschaap/'t ex-kofschip
  2. Vertrouw op je taalkennis
  3. Maak een onderscheid tussen stemhebbende en stemloze klanken: v, s, t , d , g, ch, f, z

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm: verleden tijd
Zwakke werkwoorden: 
  1. 't sexy fokschaap/'t ex-kofschip:                                                                                  lach(en) -> lach + te(n)       belov(en) - beloofd(en)      zucht(en) - zuchtte(n)
  2. Vertrouw op je taalkennis                                                                                                    lachde(n), lachte(n), beloofte(n) - beloofde(n), zuchtd(en), zuchtte(n)
  3. Maak een onderscheid tussen stemhebbende en stemloze klanken:          Stem:

Slide 10 - Tekstslide

Oefenen
  • Lezen: blok 1.4 (blz. 9)
  • Maken: opdracht 7 (blz. 10)
  • Klaar?: noteer de verleden tijd van werkwoorden met een dubbele d of t



timer
1:00

Slide 11 - Tekstslide

Ik beheers de spelling van de persoonsvorm (tegenwoordige tijd en verleden tijd)
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

Het infinitief 
  • Een ander woord voor ''het hele werkwoord''. Hier wordt de wij-vorm voor gebruikt: joggen, snapchatten, whatsappen
  • Na te/aan het volgt altijd een infinitief:                                                 hij zit te eten/dansen/kletsen
  • Verwar het infinitief niet met de persoonsvorm                         Wij verwachten dat hij niet aanwezig is.                                         Wij willen weten of we hem kunnen verwachten.

Slide 13 - Tekstslide

Het infinitief 
  • Een ander woord voor ''het hele werkwoord''. Hier wordt de wij-vorm voor gebruikt: joggen, snapchatten, whatsappen
  • Na te/aan het volgt altijd een infinitief:                                                 hij zit te eten/dansen/kletsen
  • Verwar het infinitief niet met de persoonsvorm                         Wij verwachten dat hij niet aanwezig is.                                         Wij willen weten | of we hem kunnen verwachten.

Slide 14 - Tekstslide

Huiswerk
  • Maken: opdracht 8 (blz. 11)
  • Klaar?: lezen of extra oefenen


Slide 15 - Tekstslide