In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Werkwoordspelling
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen (h1-4)
ik weet dat er 6 werkwoordsvormen zijn
ik ken de spellingsregels voor de PVTT (h1)
ik ken de spellingsregels voor de PVVT van zwakke werkwoorden (h2)
ik ken de spellingsregels voor de PVVT van sterke werkwoorden (h3)
ik ken de spellingregels voor DEELWOORDEN (h4)
Slide 2 - Tekstslide
Doel 1
ik weet dat er 6 werkwoordsvormen zijn
en
ik (her)ken de werkwoordsvormen PVTT en PVVT
en de deelwoorden (VD en OD)
Slide 3 - Tekstslide
6 werkwoords-vormen
1. Persoonsvorm TT / VT Wij lopen altijd naar school. Wij liepen altijd naar school
2. Voltooid deelwoord
Wij hebben gisteren 10 kilometer gelopen.
3. Hele werkwoord/infinitief
Wij willen daar graag lopen.
Slide 4 - Tekstslide
6 werkwoords-vormen
4. onvoltooid deelwoord
Gisteren kwam zij lopendnaar school.
5. bijvoeglijk gebruikt deelwoord
De gelopen.afstand was 10 km. Het lopendemeisje kwam te laat op school.
6. gebiedende wijs
Loopnaar het bord!
Slide 5 - Tekstslide
Persoonsvorm
De persoonsvorm is verbonden met het onderwerp en kan zowel in de tegenwoordige tijd als in de verleden tijd staan.
Je vindt de persoonsvorm door:
De tijdproef
De getalsproef
De vraagproef
Slide 6 - Tekstslide
Voltooid deelwoord (VD)
Het VD geeft aan dat iets is afgelopen.
Je herkent het aan:
voorvoegsel: ge-, be-, ont- of ver-
VD sterke ww eindigt op -en
VD zwakke ww eindigt op -d of -t
De zin bevat een vorm van hebben, zijn of worden (hulpww)
Slide 7 - Tekstslide
Infinitief
Een infinitief is de werkwoordsvorm waarin het werkwoord zich niet heeft aangepast aan het getal of de tijd van de zin.
Het hele werkwoord is het infinitief.
Er staat soms 'te' of 'aan het' voor.
Slide 8 - Tekstslide
onvoltooid deelwoord (OD)
Het OD geeft aan dat
iets is nog aan de gang is.
Je herkent het ALTIJD aan:
infinitief + -d
Slide 9 - Tekstslide
gebiedende wijs
Geeft aan dat iets een bevel is!
Je herkent de gebiedende wijs aan:
geen onderwerp
altijd ik-vorm!
Slide 10 - Tekstslide
Doel 2
Ik ken de spellingsregels voor de persoonsvorm en de deelwoorden
Ik kan deze toepassen.
Slide 11 - Tekstslide
Persoonsvorm
De persoonsvorm kan voorkomen in de tegenwoordige tijden in de verleden tijd. Bij deze tijden horen verschillende regels.
Daarnaast bestaan er sterke, zwakke en onregelmatige werkwoorden.
Slide 12 - Tekstslide
Persoonsvorm TT
ik, .... jij
Persoonsvorm TT
ik, .... jij?
jij
hij/zij/het
meervoud
wij, jullie, zij
ik-vorm/stam
ik-vorm + t
ik-vorm + t
'infinitief'
fiets word loop
fietst wordt loopt
fietst wordt loopt
fietsen worden lopen
werkwoorden die eindigen op dt komen dus alleen voor bij de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd van jij + hij/zij/het. De stam van het werkwoord moet dan wel op een d eindigen.
Slide 13 - Tekstslide
Persoonsvorm VT
Twee soorten werkwoorden:
Bij zwakke werkwoorden moet je bepalen of er -te(n) of +de(n) toegevoegd moet worden.
De sterke werkwoorden moet je kennen. Ze veranderen van klank en je schrijft ze zo kort mogelijk! worden --> werden
zitten--> zaten
Slide 14 - Tekstslide
-de(n) of -te(n)?
Gebruik je je stembanden!
Is de laatste medeklinker van de stam stemloos of stemhebbend?
Bij stemhebbende medeklinkers trillen je stembanden
Bij stemloze niet!
stemloos > ik-vorm + te(n)
stemhebbend> ik-vorm + de(n)
Slide 15 - Tekstslide
PVTT
A
Pien onthoud alles.
B
Sien onthoudt alles.
Slide 16 - Quizvraag
PVVT
A
Pien onthielt alles.
B
Sien onthoudde alles.
C
Tessa onthield alles
D
Nine heeft alles onthouden
Slide 17 - Quizvraag
Het gebeur... regelmatig dat je fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 18 - Quizvraag
PVTT
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.
C
De oude man verstuurde de brief.
D
De oude man heeft de brief verstuurd.
Slide 19 - Quizvraag
PVTT
A
Hij bediend
B
Hij bedient
C
Hij bediendt
Slide 20 - Quizvraag
PVVT
A
Zij begeleiden de vrouw naar huis
B
Zij begeleidden de vrouw naar huis gisteren.
C
Zij begeleden de vrouw naar huis
Slide 21 - Quizvraag
Het cijfer ... Gijs niet zo goed
A
beval
B
beviel
Slide 22 - Quizvraag
Joao's schrift ... in het water
A
drijfde
B
dreef
Slide 23 - Quizvraag
Waarom ... je hem in zijn arm?
A
knijpte
B
kneep
Slide 24 - Quizvraag
(worden) jij ook zo moe van werkwoordspelling?
A
word
B
wordt
C
wert
Slide 25 - Quizvraag
... het u dat we moe zijn na het feest??
A
Verbaasd
B
Verbaast
Slide 26 - Quizvraag
Doel 3
Je kent de spellingsregels voor deelwoorden en kunt die toepassen.
Slide 27 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Twee soorten werkwoorden:
Sterke werkwoorden moet je kennen. Eindigen meestal op -en
Zwakke werkwoorden eindigen op -t of -d
Om te bepalen of er een -t of -d achter het werkwoord staat, gebruik je je stembanden. .
Slide 28 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
Je kan ook kijken naar de verleden tijd van het werkwoord om de juiste spelling te vinden.
Ook kun je het voltooid deelwoord langer maken door er een bijvoeglijk naamwoord van te maken.
Vaak hoor je dan of je een 't of 'd moet schrijven.
Slide 29 - Tekstslide
onvoltooid deelwoord
ALTIJD:
infinitief + -d
Slide 30 - Tekstslide
Heeft het u ... dat we moe zijn na de musical?
A
verbaast
B
verbaasd
Slide 31 - Quizvraag
Wat is geen voltooid deelwoord?
A
geslapen
B
geweest
C
blijven
D
gegeten
Slide 32 - Quizvraag
Wat is een voltooid deelwoord?
A
werkwoord
B
de , het , een
C
persoonsvorm
D
zelfstandig naamwoord
Slide 33 - Quizvraag
Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Verliefd
Slide 34 - Quizvraag
Chris komt altijd ... naar school
A
gefietst
B
fietsend
C
fietste
Slide 35 - Quizvraag
Tessa heeft het NG helemaal ... nu!
A
begrepen
B
begrijpt
Slide 36 - Quizvraag
De nimf heeft zich ... in de vijver van Narcissus
A
gebaden
B
gebaad
Slide 37 - Quizvraag
Werkwoordspelling Schema
Is het werkwoord een persoonsvorm?
Ja
Nee
TT VT deelwoord INF
EV: ik, ...jij: ik-vorm
jij, hij, zij, het : ik-vorm +t
MV: 'infinitief'
zwak:
ik-vorm +te(n)/de(n)
sterk: klank verandert
VD
D of een T?
stembanden
OD: inf. + -d
hele werkwoord
gebiedende wijs:
ik-vorm
Slide 38 - Tekstslide
Nu zelf aan de slag
H4
spelling werkwoorden
maken opdrachten 1 t/m 4
(blz. 126-127)
Slide 39 - Tekstslide
deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
1. bepaal altijd eerst wat het deelwoord is
2. soms pas je daarna de spelling enigszins aan: + e,
- klinker, + medeklinker
gewit --> gewitte
Slide 40 - Tekstslide
Doel 4
Je kent de regels van de gebiedende wijs en kunt die toepassen.
Slide 41 - Tekstslide
Gebiedende wijs
Bevel of aansporing
Persoonsvorm:ik-vorm van het werkwoord: Loop naar het bord!
Er staat geen onderwerp inde gebiedende wijs.
Je kunt 'jij' (of jullie) erachteraan denken.
Slide 42 - Tekstslide
Doel 5
Je kent de regels van de Engelse werkwoorden en kunt deze toepassen.
Slide 43 - Tekstslide
Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je zoveel mogelijk als Nederlandse werkwoorden! Je gebruikt dezelfde regels.
Engelse werkwoorden hebben soms een afwijkende ik-vorm:
paintball, delete, race (vanwege de uitspraak) scoor, promoot -(vanwege de o-klank)
Slide 44 - Tekstslide
Engelse werkwoorden
Sommige woorden en werkwoorden die wij gebruiken, komen uit een andere taal. Je noemt ze leenwoorden.
Let op: Bij werkwoorden als saven, timen en daten eindigt de stam op -e.
We 'verNederlandsen' de Engelse werkwoorden, behalve als je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt.
Slide 45 - Tekstslide
Hoe zit dat?
Bij het werkwoord saven eindigt de stam op een -e
-> save
De v van save is stemhebbend
Daarom krijg je in de verleden tijd -de of - den
Ik save Ik savede Ik heb gesaved
Hij savet Wij saveden
Slide 46 - Tekstslide
alsof het een Nederlands ww is
Bij de meeste werkwoorden werkt het dus hetzelfde als bij de Nederlandse werkwoorden.